Deze kleine vinkachtige uit hoog-arctische gebieden bezoekt ons land af en toe midden in de winter, maar in zo geringe aantallen dat hij toch een dwaalgast moet heten. Hij heeft streperig lichtgrijze bovendelen, een rode vlek op het voorhoofd en een kegelvormig snaveltje. Mannetjes hebben net als de Barmsijs een roze borst, maar in veel bleker tinten.
Het bleke zusje van de barmsijs
De Witstuitbarmsijs, in oudere literatuur minder juist Witrugbarmsijs genoemd, is maar zelden in ons land te zien, en dan nog alleen in de winter. Mannetjes zijn meestal vrij van de eenvoudig van de Barmsijs (Carduelis flammea) te onderscheiden. Maar vrouwtjes en eerstejaars jongen lijken op die van de Barmsijs, met name de lichtgekleurde nominaatvorm uit Noord-Europa. Bovendien is hun verenkleed vrij variabel, wat determinatie nog moeilijker maakt.
Berijpte veren
Vergeleken met de Barmsijs heeft het mannetje van de Witstuitbarmsijs een grijzere, minder bruine nek en rug; het verenkleed is over het geheel lichter, alsof het met rijp bedekt of met meel bestoven is. De stuit is effen wit, dus niet gestreept als bij het Barmsijsmannetje. De karmijnrode borst en krachtig gestreepte flanken van de Barmsijsman respectievelijk bleekroze en hooguit zwak grijsgestreept. Een vergelijkbaar verschil is te zien bij de onderstaattdekveren die bij de Barmsijs krachtig gevlekt zijn en bij de Witstuitbarmsijs zwak gevlekt. Verder heeft deze laatste een kleinere zwarte kinvlek. Vogelskenners zien ook een gering verschil in de algehele gestalte. Met zijn dikkere hals, kortere snavel en donzig omfloerste, ‘pluizige’ verenkleed oogt de Witstuitbarmsijs wat kloeker.
Minder herkenbare vrouwtjes en jongen
Vrouwtjes en eerstejaars jongen zijn een stuk lastiger te herkennen, want die hebben allemaal een streperig gevlekte stuit en meer bruinachtige bovendelen, net als de Barmsijs. Bij sommige individuen is de overeenkomst zo groot dat ze eigenlijk niet met zekerheid te determineren zijn.
Witstuitbarmsijzen leven op de struiktoendra en in lichte taigabossen.
Ook nog twee ondersoorten
De typische ondersoort of ‘nominaatvorm’ van de Witstuitbarmsijs, Carduelis hornemanni hornemanni, leeft op Groenland en in de arctische delen van Canada. In het noorden van Eurazië en ook in Alaska vinden we de ondersoort C. h. exilipes. De eerste is iets groter en wat lichter van kleur dan de tweede, heeft ook een groter wit veld op de stuit en vrijwel of geheel ongestreepte flanken. Ook van de Barmsijs bestaan ondersoorten. De lichtgekleurde Scandinavische nominaatvorm (Carduelis flammea flammea, Grote barmsijs) lijkt het meest op de Witstuitbarmsijs, de Midden- en West-Europese Kleine barmsijs (C. f. cabaret) is donkerder en iets kleiner.
Voedsel
De Witstuitbarmsijs leeft in hoofdzaak van zaden, met name van berken, elzen, wilgen en grassen. ’s Zomers eet hij ook veel insecten, spinnen en andere kleine ongewervelden.
Een beetje naamkunde
In de wetenschappelijke soortnaam wordt de Deense botanicus J.W. Hornemann (1770- 1841) geëerd. De soort kreeg zijn naam bij de eerste beschrijving in 1843, door de eveneens Deense zoôloog Karl Holbôll, die zich had gespecialiseerd in de Groenlandse dierenwereld.
Verwante soorten
Alle barmsijzen worden vaak samen met Frater en Kneu in een afzonderlijk geslacht Acanthis ondergebracht. Dat de Witstuitbarmsijs op soortsniveau van de Barmsijs verschilt, wordt nu algemeen aanvaard, al is daar lang aan getwijfeld. De Witstuitbarmsijs heeft twee ondersoorten (hornemanni en exilipes). Bij de Barmsijs onderscheidt men meestal drie ondersoorten (flammea, rostrata en cabaret), soms nog een vierde (islandica).
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een vogeltje dat de poolwinter niet schuwt
De Witstuitbarmsijs is zo goed aangepast aan de klimaatgesteldheid van het hoge noorden dat de meeste individuen ook ’s winters in de buurt van hun arctische broedgebied blijven. Toch trekken sommige exemplaren in het najaar met de verwante Barmsijzen mee naar onze streken. Desondanks is de soort in West- en Midden-Europa erg zeldzaam, zelfs in de winter.
Kleine toendrabewoner
De Witstuitbarmsijs bewoont vooral de struiktoendra en de open, noordelijke delen van de taiga, alsook berkenbossen in de bergen. Elk terrein met verspreide wilgen of berken is hem goed genoeg, net als stenige bodems en luwe hellingen in ravijnen en aan beekoevers. De Witstuitbarmsijs weet zich succesvol door de barre winters van het hoge noorden heen te slaan.
Sociale vogel
De Witstuitbarmsijs broedt vaak in kleine kolonies, soms samen met Barmsijzen. Hij is nauwelijks territoriaal. De mannetjes verdedigen kleine gebiedjes rond hun nest, dat vaak in een struik is gebouwd, maar ook wel op de grond, in een graspol of rotsspleet, of zelfs op een gebouw. De Witstuitbarmsijs en de Barmsijs werden in het verleden soms als ‘conspecifiek’, dus als ‘van dezelfde soort beschouwd. Maar ze kruisen zelden, ook niet wanneer ze naast elkaar broeden. De Witstuitbarmsijs doet alles net even vroeger in het jaar en heeft meestal al gepaard of zit zelfs al te broeden wanneer de Barmsijs op de broedplaatsen aankomt.
Waar zie je ze?
Gezien het zeldzame voorkomen in West-Europa, wordt de Witstuitbarmsijs vooral in zijn vaderland gezien, Een goede plek is de Varangerfjord in Noord-Noorwegen. Daar broedt de vogel ’s zomers in de wilgenstruiken op de toendra.
Geharde beestjes
De meeste Barmsijzen verlaten in de herfst hun hoog-noordelijke broedplaatsen, maar Witstuitbarmsijzen brengen de winter in die ongastvrije streken door. Het is haast niet te geloven, maar dit vogeltje van krap 15 gram verdraagt temperaturen tot -60 ºc .
Onregelmatige verplaatsingen
In de populaties van de Witstuitbarmsijs doen zich van jaar tot jaar sterke schommelingen voor. Dat geldt ook voor andere hoog-arctische vogels. Alle winst die in jaren met een mooi broedresultaat is geboekt, kan in een enkele barre winter teniet worden gedaan. In sommige jaren raken zelfs de Witstuitbarmsijzen een beetje op drift: een deel van de vogels sluit zich dan aan bij wegtrekkende groepen Barmsijzen. Maar ze wagen zich nooit zo ver zuidwaarts als hun verwanten, die soms doorvliegen tot aan de Middellandse Zee. In juni 1965 en maart 1972 deden zich zulke invasies in Denemarken voor; in januari 1990 werd Groot-Brittannië bezocht.
Dwaalgast
De Witstuitbarmsijs komt maar af en toe naar Nederland, soms in groepjes; zo in 1975 (19 exemplaren) en 1988-1989 (10 exemplaren). In België is naast zichtwaarnemingen ook een echte vangst gedaan (bij De Haan, in 2004). In Frankrijk is hij sinds de 19de eeuw maar 9 maal waargenomen.





































































































































































