De Witrugspecht is de grootste van de Europese 'bonte spechten', zo genoemd vanwege het zwart-witte verenkleed met meer of minder rode accenten. Hij is ook de zeldzaamste, want zijn voorliefde voor oude bossen met dood hout is onverenigbaar met de gangbare, intensieve bosbouwmethoden. Daarom neemt hij bijna overal in Europa in aantal af.
De grootste van de bonte spechten
De Witrugspecht wordt nog iets groter dan de Grote bonte specht, maar blijft duidelijk kleiner dan de Groene specht. In Europa is hij vertegenwoordigd met twee uiterlijk iets verschillende ondersoorten. De typische ondersoort leucotos bewoont Noord-, Midden- en Oost-Europa; de ondersoort lilfordi leeft zuidelijker, in de Kaukasus, het Balkangebied en de Pyreneeën.
Geen Witte rug
De typische ondersoort of nominaatvorm heeft helemaal geen witte rug; alleen de stuit is wit. Verder heeft hij brede witte strepen op de vleugels. De beige of roomwitte onderdelen zijn fijn zwartgestreept en de veren in de anaalstreek zijn roze. De ondersoort lilfordi is donkerder met zwarte dwarsstrepen over de witte stuit. De onderdelen zijn okergeel en krachtiger gestreept, maar de witte vlekjes op de vleugels vormen smallere strepen. Bij beide ondersoorten hebben de mannetjes een rode, de vrouwtjes een geheel zwarte kruin. De situatie lijk op die bij de Grote bonte specht, maar die mannetjes hebben alleen een rood achterhoofd. Bij de Middelste bonte specht hebben beide geslachten een geheel rode kruin. Verder mist de Witrugspecht de witte schoudervlek van de Grote bonte specht. Jonge Grote bonte spechten hebben ook een geheel rode kruin, maar ongestreepte onderdelen. De Kleine bonte specht lijkt wat kleur en tekening betreft op de Witrugspecht, maar onderscheidt zich door zijn geringe afmetingen (hij wordt niet groter dan een mus), de zeer korte snavel en de witte anaalstreek.
Broedgewoonten
De Witrugspecht hakt gewoonlijk een nesthol uit in een dode boom. Van de ingang loopt een horizontaal gangetje met een diameter van 5 tot 6 cm naar de nestkamer, met een plafond op een hoogte van 25 tot 40 cm. Beide broedpartners lossen elkaar af bij het hakwerk, dat twee tot vier weken in beslag neemt. Daarna broeden ze ook om beurten in 12 tot 16 dagen de drie tot vijf eieren uit. De jongen worden ook weer door beide ouders gevoed en blijven 24 tot 28 dagen in het nest.
Eetgewoonten
Houtetende of xylofage insecten, vaak hun larven, vormen het hoofdvoedsel van de Witrugspecht. De vogel zoekt zijn prooien meestal in vermolmde boomstronken of dode, liggende of nog staande boomstammen. Maar hij vangt ook gewone rupsen en eet bessen en noten. De Witrugspecht eet voornamelijk xylqfage insecten die hij met snavel en tong uit dood hout trekt.
Vliegtechniek
Spechten zijn al van verre te herkennen aan hun manier van vliegen. Ze voeren reeksen korte wiekslagen uit waarbij ze hoogte winnen, en wisselen die af met zweefvluchtjes waarbij ze weer langzaam dalen. Het vliegpad is dus golvend, maar de vogel vliegt wel koersvast rechtuit.
Anatomie
De tong van spechten is zeer lang en draadvormig, en kan door een ingewikkeld stelsel van spieren en pezen ver worden uitgestoken. Hij is bedekt met slijm, waaraan insecten vastkleven. Verder zitten er weerhaakjes aan de punt, waarmee larven uit hun gangen in het hout kunnen worden getrokken.
Verwante soorten
De spechten vormen een grote familie Picidae met ruim 200 soorten. Het in hoofdzaak Euraziatische geslacht Dendrocopos (de bonte spechten) telt 22 soorten. Daarvan komen er vijf in Europa voor: de Grote, Middelste en Kleine bonte specht (D. major, D. medius en D minoì, de Syrische bonte specht (D. syriacus) en de Witrugspecht.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een liefhebber van oude loofbossen
De Witrugspecht is in de afgelopen halve eeuw in aantal achteruitgegaan als gevolg van intensieve exploitatie van bossen.Daartegen is deze vogel niet goed bestand, want hij heeft oude bossen met dode bomen nodig.De soort houdt nog wel stand in natuurreservaten en op moeilijk toegankelijke plaatsen.
Onopvallende bosvogel
Oude loofbossen met hier en daar dode, nog staande bomen en stronken met veel xylofage ofwel houtetende insecten vormen de ideale habitat voor de Witrugspecht. De Witrugspecht wordt gedurig verder teruggedrongen door de intensieve exploitatie van bossen.Deze habitat kan per streek verschillen. In Zweden komt deze specht veel in aangeplante bossen van populieren, eiken of elzen voor. In Noorwegen bewoont hij hellingbossen. In Finland zit hij vaak in moerasbossen aan meeroevers. In Rusland vind je hem in berken- en populierenbossen aan de rand van de taiga en in lichte, stobbenrijke loofbossen in periodiek ondergelopen vlakten. Verder komt hij ook in gemengde bossen met zilversparren en plaatselijk zelfs in naaldbossen voor. In de Pyreneeën leeft op hoogten tussen 400 en 1850 m een kleine relictpopulatie van ongeveer 300 broedparen. Daar vormen beukenbossen of gemengde beuken-zilversparrenbossen de voorkeurshabitat. In Noord-Europa en Siberie komt de soort tot op zeeniveau voor, maar zuidwaarts trekt hij zich in gebergten terug, tot 2000 m hoogte in Anatolië.
Aantallen
De Europese broedpopulatie telde in 2004 minstens 180.000 en maximaal 550.000 broedparen en drie keer zoveel individuen. Daarvan broedden minstens 150.000 paren in Rusland, 16.000 paren in Roemenië. De populatie in Frankrijk telde ca. 300 paren, die in Duitsland (o.a. Beierse Woud) 250-400 paren.
Zwerflustige jongen
De Witrugspecht is een standvogel, die soms buiten zijn normale areaal waargenomen wordt. Aangenomen wordt dat althans sommige individuen zwerfneigingen hebben. Blijkbaar betreft dit vooral jonge vogels.Zo verschenen in de herfst van 1993 onverwachts talrijke longe Witrugspechten in gezelschap van Drieteenspechten aan de kusten van Finland. Vergelijkbare waarnemingen zijn in Siberië gedaan.In gebergten voeren Witrugspecht in de wintermaanden vaak verticale trekbewegingen uit.
Roffelaar
Roffelen is kenmerkend voor spechten.Mannetjes roffelen meer dan vrouwtjes.Het roffelende geluid wordt voortgebracht door met de snavel op takken of stammen te slaan. Elke spechtensoort is te herkennen aan de duur, de frequentie en het ritme van de roffel. De roffel van de Witrugspecht telt 15 tot 30 slagen in minder dan 2 seconden, die elkaar in versneld tempo, maar met afnemende geluidssterkte opvolgen.
Bedreigingen
De Witrugspecht gaat sinds de jaren 1950 achteruit door intensieve exploitatie van bossen, waarbij dood hout wordt verwijderd en veel naaldbos wordt aangeplant. De Finse populatie, in 1950 geschat op ca. 1000 broedparen, telde in 2004 nog slechts 30-50 paren.