De Taigaboomkruiper lijkt als twee druppels water op de Gewone Boomkruiper. Hij is dan ook alleen met zekerheid aan zijn zang te herkennen. Het is een echte bosvogel, die zich niet graag in open terrein begeeft. Behalve op de boreale taiga broedt hij ook vrij algemeen in de Midden- en Zuid-Europese gebergten, inclusief Hoog-België.
Een klimvogel die van koelte houdt
Lange tijd werd gedacht dat de Taiga- of Kortsnavelboomkruiper alleen in montane naaldbossen leefde. In het laagland heb je alleen de Boomkruiper, dus daar is determinatie probleemloos. Maar in het heuvelland, vanaf 400 m hoogte, komen ze vaak samen, ‘sympatrisch’, voor. Dan kun je ze haast alleen aan de zang onderscheiden; tenzij je ze op de hand kunt bekijken.
Moeilijk te vinden
In zijn manier van leven vertoont de Taigaboomkruiper sterke gelijkenis met de Boomkruiper. Bij het zoeken naar spinnen en insecten die in schorsspleten huizen, klimt hij net zo spiraalgewijs en met korte rukjes tegen boomstammen op. Zaden eet hij maar zelden. Al klimmend drukt hij zich tegen de schors, zodat zijn witte flanken en buik nauwelijks te zien zijn. De Boomkruiper heeft bruine flanken die op zich een goed determinatiekenmerk zijn. Zijn opvallend witte wenkbrauwstreep kan een aanwijzing zijn over de soort, maar om dat verschil te zien moet je de Boomkruiper erg goed kennen. De Taigaboomkruiper past zich vlot aan,maar zijn voorkeurshabitat is toch een naaldbos met zilversparren, lariksen en dennen. Hij zoekt de stammen tot aan de top af en zit meestal ver van de grond.
Nachtelijk onderdak
Taigaboomkruipers lijken ook in hun eetgewoonten en stofwisseling op de Boomkruiper. Dat brengt mee dat ze ‘s nachts tegen de kou moeten schuilen in holtes van rotsen of bomen. Elke vogel zoekt ‘s avonds een passend holletje. Eenmaal binnen zet hij zijn veren overeind om een dikke mantel van warme lucht om zich heen te vormen. Dan steekt hij zijn kopje onder een vleugel, of hij leunt ermee tegen de wand, en zo dut hij in. In grotere slaapholen zitten soms wel veertig vogels op een kluitje, die elkaar beschermen tegen de nachtelijke kou. Ze gaan dan tegen elkaar aan in een stervorm zitten met de kopjes naar het midden.
Goed verstopt nest
De Taigaboomkruiper broedt in boomholtes of achter loszittende platen boomschors, of ook wel in klimop tegen de stam. Daar brengt hij dan allerlei takjes en schorsreepjes uit loofbossen en plukjes mos en korstmos uit naaldbossen naartoe. 35% van de nesten wordtgebouwd op minder dan 1m hoogte, 41% tussen 1 en 2 mhoogte; maar het hoogterecord is 16 m. De broedparen maken elk jaar een nieuw nest. Het mannetje bouwt het casco van dunne twijgjes en het vrouwtje verzorgt de inrichting met fijner materiaal. Er is wel sprake van plaatstrouw, zelfs over vele generaties. Zo werd ooit een nestplaats in een Engelse stad 45 jaar achtereen steeds opnieuw gebruikt. De Taigaboomkruiper vindt zijn prooien op het zicht in schorsspleten van naaldbomen.
De leg
Afhankelijk van de weersgesteldheid en de hoogteligging produceert het vrouwtje van de Taigaboomkruiper tussen half april en eind juni een legsel van vier tot zeven eieren. In gebieden met een gunstig klimaat kan er rond het eind van juni een tweede, meestal kleiner legsel volgen, waarvoor dan iets verderop een nieuw nest wordt gebouwd. De jongen worden door beide ouders van voedsel voorzien, maar de overige zorgtaken voert het vrouwtje uit.
Verwante soorten
De familie Certhiidae telt 7 soorten, waarvan er één, de Gevlekte boomkruiper (Salpornis spilonotus) soms in een eigen familie Salpornithidae wordt geplaatst. De 6 Certhia-soorten hebben samen de Holarctis veroverd. Omdat vier soorten in de Himalaya leven, wordt daar het ontstaanscentrum van de groep vermoedt. Eén soort (C. americanà) heeft Noord-Amerika gekoloniseerd. De Boomkruiper (C brachydactyla) en de Taigaboomkruiper lijken uiterlijk en in hun gedrag veel op elkaar en moeten een recente voorouder gemeen hebben.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Het koelteminnende zusje van de Boomkruiper
Taigaboomkruipers uit West-, Midden- en Zuid-Europa gedragen zich als stand- en zwerfvogel. Alleen de in Noord- en Oost-Europa broedende typische ondersoort (Certhia f. familiaris) is een trekvogel. Dat is logisch, want in de barre Scandinavische en Russische winters kunnen deze insectenjagers in de taigabossen geen voedsel vinden.
Koele bossen
De Taigaboomkruiper en de Boomkruiper hebben zich aan het eind van de laatste IJstijd uit een gemeenschappelijke vooroudersoort ontwikkeld. De Boomkruiper paste zich aan het warmer en vochtiger wordende klimaat aan en veroverde meer open biotopen. De Taigaboomkruiper trok zich terug in koele bossen. Nu mijdt hij agrarische landschappen en mensen. Op de gekloofde schors van oude bomen biedt het verenkleed van de Taigaboomkruiper goede camouflage.
Wijdverspreid
De Taigaboomkruiper broedt van de Britse eilanden tot Siberië, China en Japan, en van Noord-Noorwegen tot de Pyreneeën en de Apennijnen. Op onze breedte zijn de Ardennen hem maar net koel genoeg; verder zuidwaafls, in de Vogezen, de Jura, het Centraal Massief en de Alpen, zoekt hij het steeds hogerop. In het West-Europese laagland ontbreekt hij, afgezien van bossen in Normandië en het Oise-gebied in Frankrijk waar hij zich mogelijk recent heeft gevestigd.
Waar zie je ze?
De Taigaboornkruiper broedt in oude bossen in de Midden-Europese gebergten, inclusief de Belgische Ardennen (ruim 2000 broedparen) Sinds 1993 broedt hij ook in Nederland (Zuid-Limburg).
Wisselende dichtheden
De dichtheden van bosvogels zoals de Taigaboomkruiper hangen af van het voedselaanbod en de nestgelegenheid. In Franse laaglandbossen met lichte ondergroei, waarin ook Boomkruipers broeden, leven slechts 1,5 paartje Taigaboomkruipers per 10 ha. In gemengde bergwouden met beuken en fijnsparren kan de dichtheid tot 8 paren per 10 ha oplopen. Britse broedparen bezetten territoria van gemiddeld 0,1 ha; in Finland kan dat meer dan 20 ha zijn.
Kwetsbare broedsels
Het broedsucces, uitgedrukt in het aantal uitvliegende jongen gedeeld door het aantal gelegde eieren, ligt rond 60%. De verliezen worden veroorzaakt door natuurgeweld, ongelukjes en predatie. Veel broedsels mislukken omdat het nest uit de schorsspleet valt waarin het was aangelegd. Veel bosdieren zijn dol op eieren en nestjongen, waaronder eekhoorns, knaagdieren, hermelijnen, katten en ook spechten, met name de Grote bonte. Gaat een nest met eieren of jongen verloren, dan begint het broedpaar dikwijls onverdroten aan een vervangend legsel.
Status van de soort
De Taigaboomkruiper vestigt zich nin stille bossen met veel oude bomen. Hij is dus een goede indicator voor de ecologische waliteit van bossen. De populatie wordt op ten hoogste 90.000 broedparen geschat, maar de soort geldt niet als bedreigd.