Deze middelgrote, langstaartige uil behoort tot de Siberisch-Canadese avifauna, met voorkeursbiotopen in de boreale taigabossen in Noord-Amerika en Eurazië. West-Europa bezoekt hij zelden en bijna altijd invasiegewijs in barre winters waarin tevens sprake is van schaarste aan prooien en overbevolking in de uilenpopulatie.
Een uil met een lange staart
Mede door zijn vliegbeeld en jachtmethode lijkt de Sperweruil uiterlijk zoveel op de Sperwer dat zijn Nederlandse naam gerechtvaardigd lijkt. Wanneer hij stilzit, wordt de gelijkenis met een Sperwer versterkt door zijn fijngestreepte, ‘gesperwerde’ onderdelen. Maar de dikke, hoekige kop met zijn grote, gele ogen, is onmiskenbaar de kop van een uil.
Taigabewoner
Het areaal van de soort komt overeen met dat van de taiga. De noordgrens ligt op de lijn die de taiga scheidt van de toendra, waar de Sneeuwuil heerst. In het zuiden houdt het areaal op waar de taiga plaats maakt voor agrarische landschappen. De soort mijdt zeer dichte naaldbossen. In Zuid-Siberië is hij tot aan de boomgrens te vinden, die daar op 1800 of 2000 m ligt. Aan de wijze waarop hij na een steile optrekbeweging in boomtoppen neerstrijkt, is hij op slag van alle andere bosroofvogels te onderscheiden.
Schuwe vogel
De Sperweruil is in die taigabossen de wijdst verbreide en meest ‘algemene’ uil, al zijn zijn dichtheden overal gering, overeenkomstig een toppredator. Bij Noors onderzoek is een dichtheid van 4 broedparen op 200 km2 gemeten; dat is nog vijf keer zo veel als in Zweden. Gegevens over deze solitair levende soort zijn erg moeilijk te verzamelen. Over zijn gewoonten buiten de broedtijd is zo goed als niets bekend. Het streperige verenkleed levert in alle seizoenen een uitstekende camouflage op, juist door de variatie in de tekening (fijn dwarsgestreepte borst en buik, gelaatsmasker). Daardoor zien argeloze toeschouwers de vogels vaak over het hoofd.
Aan bosranden
Met het oog op zijn jachtmethode prefereert de Sperweruil gemengde bossen van berken en naaldbomen, en in het bijzonder de randen daarvan, langs plassen en rivieren, of kapvlakten en brandvlakten. Zijn voorkomen hangt af van de aanwezigheid van geschikte nestholtes in bomen, al maakt de Sperweruil ook wel eens gebruik van oude kraaien- of roofvogelnesten. Gezien zijn afmetingen kan hij alleen profiteren van holen van de Zwade specht. Beide soorten worden dan ook vaak in dezelfde sectoren van het woud aangetroffen.
Een dieet van kleine knaagdieren
Sperweruilen hebben een groot territorium nodig om aan voldoende voedsel te komen. In de broedtijd eten ze in hoofdzaak woelmuizen (waaronder lemmingen). In braakballen nemen deze dan 75 tot 93% van alle prooidierresten voor hun rekening. Maar woelmuizen zijn in bossen bepaald niet dichtgezaaid. De schaarste aan prooien moet dus worden gecompenseerd door uitbreiding van het jachtgebied. Buiten de broedtijd zijn deze uilen minder, of liever, op andere wijze kieskeurig. Buiten de broedtijd specialiseren ze zich op zangvogels, waartoe soms meer dan 80% van de prooidierresten in braakballen behoren. Ook hierin stemmen ze overeen met de Sperwer!
Gedrag
Sperweruilen zijn wilde, agressieve, achterdochtige vogels, die elke indringer op de weg naar hun nest aanvallen, met name overdag, want na zonsondergang zijn ze minder agressief. Wijkende indringers volgens ze zelfs van boom tot boom om zeker te zijn van hun vertrek. De verdediging van de jongen gaat gepaard met luide alarmroepen. Ze hebben meer geluiden op hun repertoire. De baltsroep lijkt op die van de Ruigpootuil (Aegolius funereus), maar duurt dubbel zo lang. In de broedtijd zijn ze veel luidruchtiger en dus eenvoudiger op te sporen.
Verwante soorten
De Sperweruil behoort tot de uilenfamilie Strigidae, meer speciaal tot de onderfamilie Buboninae, die onder meer ook de Oehoe en de Steenuil omvat. Onder de Europese uilen neemt hij een bijzondere plaats in, zowel door zijn lange staart en sperwerachtige tekening als door zijn noordelijke leefomgeving en zijn naar de dag verschoven levensritme. Het geslacht Surnia telt alleen deze ene soort.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een opportunistische nachtroofvogel
Zowel door het klimaat als door het karakter van de bosbestanden die geen hoge prooidicht-
heden toestaan, is de taiga een ongemakkelijke leefomgeving. De Sperweruil heeft zich aan
deze beperkingen weten aan te passen door middel van gedragswijzen die bij uilen op zijn
minst opmerkelijk zijn.
Wisselvallig milieu
De jaren gaan voorbij en geen enkel jaar lijkt op het vorige, vooral niet voor de levensloop van dieren. In hun populaties weerspiegelt zich de ecologische variatie in het leefgebied. Zo heeft de omvang van woelmuizenpopulaties in de taiga een cyclisch verloop, met pieken en dalen die direct met klimaatschommelingen samenhangen. De Sperweruil is een kenmerkende soort van de boreale wouden. Over zijn levenswijze, vooral buiten de broedtijd, is nog weinig bekend.
Van nood dagvogel
De Sperweruil moet zich aanpassen aan deze vaak sterke schommelingen. Hij is voornamelijk overdag actief, ten minste in de broedtijd. Dan ‘zingt’ hij op zijn manier van 6 uur ‘s ochtends tot 20 uur ‘s avonds en vangt hij tussendoor muizen om zijn jongen te voeren. ‘s Nachts slaapt hij op een tak, in de lichte zomernachten vaak niet eerder dan 23 uur.
Fluctuaties
Invasies ontstaan door fluctuaties in de populatieomvang In jaren waarin de prooien zich sterk vermeerderen, brengt de Sperweruil veel jongen groot. Zijn er in het volgende jaar weinig prooien, dan is het broedsucces gering en trekken veel uilen weg om te overleven.
Aangepaste legsels
Fluctuaties in het prooiaanbod leiden bij de Sperweruil ook tot aanpassing van de legselgrootte. In jaren van overvloed leggen de vrouwtjes 8 tot 13 eieren, maar in magere jaren veel minder. Ook de legtijd kan per jaar variëren van maart tot eind juni. Is de lente al te koud, dan wordt de leg uitgesteld. De jongen worden na eenmaand vliegvlug en hebben dan nog maar anderhalve maand nodig om zelfstandig te worden. Al met al duurt de broedtijd kot wat het broedsucces vergroot.
Soms toch op reis
Hoewel de Sperweruil doorgaat voor standvogel, zwerft hij ‘s winters rond om naar gunstige jachtgebieden te zoeken. Hij leeft dan als ‘voedselnomade’. Een vroeg invallende herfst leidt in het hoge noorden tot geringe knaagdierenpopulaties, wat voor deze roofvogel aanleiding is om naar zuidelijker gelegen landen uit te wijken.In barre winters verhuizen soms hele uilenpopulaties vanuit Rusland naar Denemarken en Noord-Duitsland, al is dat geen regelmatig verschijnsel. Af en toe doen zich grotere winterinvasies voor die tot de Britse Eilanden, Nederland, België en Frankrijk doordringen. Soms bestaan de populaties voor bijna 80% uit eerstejaars jongen.
In Europa
In de 20ste eeuw heeft zich ongeveer eens per 10 jaar een invasie in West-Europa voorgedaan. In Nederland is de soort drie keer waargenomen, in België vijf keer. Uit Frankrijk zijn maar drie oude vermeldingen bekend (1803, 1834 en 1842, telkens in Elzas-Lotharingen).