Pallas' boszanger stamt uit Azië, maar wordt steeds vaker in West-Europa gezien, vooral 's winters. De aantallen zijn zo toegenomen dat nauwelijks nog van een dwaalgast kan worden gesproken, maar eerder van een schaarse wintergast. Het piepkleine bosvogeltje doet door zijn gele en zwarte kruinstrepen aan een goudhaantje denken.
Een loofzanger met een citroengele stuit
Onder de loofzangers uit het geslacht Phylloscopus is Pallas’ boszanger een buitenbeentje op grond van zijn contrastrijke verenkleed met zwarte en gele figuren op de groene ugzijde, boven witte onderdelen. Door die heldere kleuren en ook door zijn geringe lengte (slechts 9,5 cm) lijkt hij veel op het Goudhaantje, Europa’s kleinste vogel. Maar daarvan verschilt hij door zijn gele wenkbrauwstrepen en zijn citroengele stuit.
Uniform kleed
Zoals gebruikelijk bij loofzangers zijn aan het verenkleed praktisch geen geslachts-of leeftijdsverschillen te onderkennen. Hoogstens zijn lichte kleurverschillen tussen vogels in hun eerste winter en oudere volwassen vogels waarneembaar. Om het geslacht te kunnen bepalen moet men de vogel in feite op de hand hebben en bovendien ervaren zijn. In het veld zijn mannetjes alleen te herkennen aan hun gedrag in de baltstijd.
Rusteloos vogeltje
Pallas’ boszanger vertoont het hele jaar door hetzelfde hyperactieve gedrag, geheel toegespitst op het vinden van voedsel. Met al dat heen-en-weergevlieg weet hij flinke reserves op te bouwen, zowel voor de trek als voor alle inspanningen van het broeden. Omdat deze vogeltjes hoog in de bomen nestelen en foerageren, moet de vogelaar geduld oefenen om te kunnen zien hoe ze van tak naar tak fladderen en af en toe even stilhangen in de lucht bij hun eeuwige jacht op de insecten die hun hoofdvoedsel vormen. Daarmee zijn ze van de vroege ochtend tot in de avonduren druk, alleen op het heetst van de middag lassen ze een pause in.
Altijd in bossen
Zowel op hun broedplaatsen als in de winterverblijven zitten Pallas’ boszangers bij voorkeur in naaldbossen. Maar ze worden ook wel in gemengde loofbossen gezien, vooral in bostypen met een rijk aandeel van wilgen of berken. ‘s Zomers broeden ze in de Siberische taiga met de eindeloze sparren- en lariksbossen, die worden afgewisseld met diverse loofbomen. ‘s Winters zoeken ze hun toevlucht in broek bossen langs rivieren of, met name in China, in esdoornbossen in het kustgebied. Pallas’ boszanger eet vrijwel uitsluitend insecten.
Hooggezeten nest
Ook weer in tegenstelling tot de meeste andere loofzangers bouwt Pallas’ boszanger zijn nest niet op of vlak boven de grond. De broedparen kiezen daarvoor liever een hoog plekje op takken in de bovenste regionen van de boomkruinen, en dan meestal in een naaldboom. Het nest is bolvormig, dus geheel overdekt, met alleen een in- en uitvlieggat aan de zijkant. Meestal legt het vrouwtje vier of vijf eieren Nadat ze zijn uitgekomen, blijven de jongen nog ongeveer een maand afhankelijk van hun ouders, die hen zorgzaam grootbrengen op een dieet van insecten en insectenlarven.
Zang
De zang van Pallas’ boszanger begint met enkele snel op elkaar volgende noten: “dzwiet-dzwiet” en eindigt met gekwetter en trillers. Het liedje wordt door het mannetje goed zichtbaar op een hoge zitplaats luidkeels voorgedragen. Zo kan hij in de dagen voorafgaand aan de broedtijd een territorium afbakenen en tevens een vrouwtje uitnodigen met hem te paren.
Een beetje naamkunde
Diverse dieren zijn vernoemd naar de Russische zoôloog Peter Simon Pallas (1741-1811), beroemd onderzoeker en beschrijver van de fauna van Azië. Daaronder zijn diverse vogels (ook bijv. Pallas’ rietgors en Pallas’ roodmus), maar ook zoogdieren (bijv. de Manoel of Pallaskat).
Verwante soorten
Pallas’ boszanger is verwant met grasmussen (Sylvia-soorten) en goudhaantjes (geslacht Regulus). Zijn naaste verwanten zijn uiteraard de andere Phylloscopus-soorten, zoals de bij ons algemeen broedende Fitis (P. trochilus)
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een piepkleine zwerver uit Siberië
Pallas’ boszanger is een van de vele zogenoemde ‘zangers van de Oude Wereld’ en behoort tot de familie Sylviidae, die nauwelijks vertegenwoordigers in Amerika heeft. Tegen lange reizen ziet dit vogeltje overigens helemaal niet op. Tijdens de trek legt hij elk jaar vele duizenden kilometers af.
Verre zwerftochten
In de Siberische taigabossen en de bergwouden in de Himalaya en China weet men dat de herfst voor de deur staat wanneer Pallas’ boszangers zich in troepen van honderden vogels verzamelen als voorbereiding op de trek naar zuid of west. Ze trekken geleidelijk weg en vliegen vooral ‘s nachts, vaak op grote hoogte. De reisdoelen lopen uiteen, maar de meeste exemplaren belanden uiteindelijk in Zuidoost-Azië, waar ze in vochtige bossen overwinteren. Pallas’ boszanger wordt momenteel niet als een bedreigde soort gezien.
Geregeld in Europa
Elk jaar worden kleine aantallen van deze boszangers tijdens de trek door harde oostenwinden naar Europa gedreven, dwars door Rusland naar Noorwegen, Helgoland, Nederland, België, Frankrijk en de Britse eilanden In Nederland wordt de soort sinds 1980 jaarlijks waargenomen. In Groot-Brittannië worden bij standaardtellingen soms tot 150 individuen gezien, wat doet vermoeden dat daar in goede jaren wel 500 Pallas’ boszangers vertoeven.
Status van de soort
Pallas’ boszanger is op wereldschaal geen bedreigde soort; de IUCN kent de soort de Status Least Concern’ (veilig) oe. Als wilde (trek)vogel is hij binnen de Europese Unie strikt beschermd krachtens de Vogelrichtlijn.
Wijdverbreid in Azië .
Niet alleen is het aantal migranten in Europa toegenomen, maar ook de populaties in de landen van herkomst floreren. Weliswaar ontbreken betrouwbare gegevens, maar de aantallen in Siberië en elders in Azië lijken minstens stabiel. De soort is geenszins bedreigd, en de natuurbeschermingsorganisatie IUCN heeft er dan ook de status ‘Least Concern’ (veilig) aan toegekend.
In drieën verdeeld
In de jaren 1990 is de afgrenzing van de soort gewijzigd. De oorspronkelijke soort is door de deskundigen in drieën gesplitst. De naam Phylloscopus proregulus bleef verbonden aan de populaties van langeafstandstrekkers waarvan exemplaren Europa bereiken. De meer zuidelijke populaties, die zich als standvogels gedragen, vallen nu onder de soorten P. kansuensisen P. chloronotus.
Waar zie je ze?
In onze streken wordt de soort tegenwoordig jaarlijks waargenomen, vooral langs de kust en rond het IJsselmeer. Ook in Engeland worden veel kustwaarnemingen gedaan, zelfs van kleine groepjes, onder meer in Norfolk en Zuidwest- Engeland tot op de Scilly Eilanden,