De Noordse boszanger broedt niet veel verder noordwaarts In Europa dan andere loofzangers, maar is in ons werelddeel wel meer tot het hoge noorden beperkt, zoals ook tot uitdrukking komt in de Engelse naam 'Arctic Warbler'. Hij lijkt veel op de Grauwe fitis, die iets zuidelijker broedt. In West-Europa is hij een zeldzame dwaalgast.
Een zanger met subtiele kenrnerken
De Noordse boszanger lijkt veel op zijn verwanten uit het geslacht Phylloscopus; je moet dan ook heel goed kijken, wil je al deze ‘loofzangers’ in het veld goed uit elkaar kunnen houden. Een voornaam kenmerk van de Noordse boszanger is zijn olijfgroen-met-witte verenkleed, aangezien de meeste andere loofzangers olijfgroen-met-geel zijn. op sommige plaatsen is het groezelig of vlekkerig.
Kenmerkende strepen
Een ander nuttig kenmerk is de opvallend lange, witachtige wenkbrauwstreep boven het oog, die net achter de snavel begint en bijna tot in de nek doorloopt. Door de brede, donkere oogstreep eronder valt hij des te meer op. Verder is de lichte wangstreek onder de oogstreep opvallend donkergevlekt. Volwassen mannetjes en vrouwtjes zijn uiterlijk niet van elkaar te onderscheiden. De eerstejaars jongen zijn meestal contrastrijker getekend en vertonen soms zelfs een zweempje geel op de onderdelen.
Dubbelganger van de Grauwe fitis
De Noordse boszanger kan heel gemakkelijk worden verward met de Grauwe fitis, ook een taigabewonende loofzanger die af en toe als dwaalgast in West- Europa verschijnt. Toch zijn er een paar subtiele kenmerken op grond waarvan het mogelijk is beide soorten van elkaar te onderscheiden. De Grauwe fitis is om te beginnen een centimeter korter; verder heeft hij een ronder kopje. Voorts begint de wenkbrauwstreep bij de Grauwe fitis pal achter de snavel en loopt hij niet zo ver naar de nek door. Ten slotte heeft hij vaak wat donkerder poten dan de Noordse boszanger.
Druk bestaan
In hun hoog-noordelijke broedgebieden brengen Noordse boszangers de meeste tijd door met het zoeken naar voedsel in de struiken en het kreupelhout op de grens van taiga en toendra. Ze jagen op insecten, die ze vaak met doelgerichte vliegbewegingen vangen. Waar andere loofzangers vooral in de boomkruinen rondfladderen, zie je Noordse boszangers vaker rechtlijnige vluchtjes uitvoeren. Ze eten vooral vliegen, maar ook spinnen en insectenlarven die ze van onder de bladeren of uit schorsspleten halen.
Nest op de toendra
De Noordse boszangers keren vrij laat uit hun winterverblijven terug en verschijnen meestal pas in juni in hun broedgebieden. Ze hebben dus amper twee maanden de tijd om een broedsel groot te brengen. Hun nest bouwen ze van dunne takjes en plukjes mos vlak bij de grond in een struik of boompje. Het legsel bestaat meestal uit vijf eieren. De jongen worden door beide oudervogels grootgebracht. Het duurt ongeveer een maand voor ze zelfstandig worden. Daarna trekken ze in het kielzog van de volwassen dieren naar de overwinteringsgebieden.
Zang
De Noordse boszanger zingt krachtig en is van verre te horen. Hij produceert lange trillers met een eenvoudige structuur, maar hij kan daarvan wel de toonhoogte variëren De frasen worden besloten met hoge en scherpe roepjes: “tsie”. De zang wordt vaak vergeleken met die van de Bergfluiter. De Noordse boszanger zingt luid en tamelijk melodieus
met lange trillers op wisselende toonhoogte.
Een beetje naamkunde
De geslachtsnaam Phylloscopus is afgeleid van het Griekse phullon, ‘blad’, en skopein, ‘zien’, en is ingegeven door de wijze waarop loofzangers insecten zoeken door steeds onder de bladeren van bomen en struiken te kijken. Borea/is betekent ‘noordelijk’
Verwante soorten
De Grauwe fitis broedt iets zuidelijker dan de Noordse boszanger in de zone waar de taigabossen optimaal ontwikkeld zijn. Het broedareaal reikt dieper in Europa, tot in Polen (Mazurië). Er is zelfs een broedgeval op Helgoland geweest. De in West-Europa broedende Fluiter, Fitis en Tjiftjaf verschillen door de duidelijk gele borst.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een loofzanger uit subarctische bossen
De Noordse boszanger broedt in subarctische of, verder zuidwaarts, ook wel subalpiene bossen van Scandinavië tot Oost-Siberië, Japan en Alaska. Hij overwintert in Zuid- en Oost-Azië in zeer uiteenlopende biotopen, variërend van het laagland tot gebergten. Vrij geregeld verdwalen exemplaren in West-Europa.
Lichte, vochtige bossen
In de voorzomer bouwen de Noordse boszangers hun nesten in vochtige, subarctische berkenbossen langs de noordrand van de boreale taiga. Ze mijden de dichte wouden met hoge naaldbomen van de eigenlijke taiga, maar komen wel voor in lichte berken- en wilgenbroekbossen langs rivieren en aan randen van hoogvenen. De Noordse boszanger komt vooral in open bossen en struwelen voor. In Oost-Azië broeden ze ook verder zuidwaarts tot meer dan 1400 m hoog in subalpiene naaldbossen met veel berken.
Trekkers en dolers
Na de broedtijd trekken de vogels uit hun broedgebieden in het noorden weg naar warm-gematigd tot tropisch Zuid- en Oost-Azië. In West-Europa hebben ze dus eigenlijk niets te zoeken, maar toch worden hier elk najaar wel een paar losse, verdwaalde exemplaren waargenomen. Op de Britse eilanden is de soort sinds 1950 al meer dan 200 keer gezien. Op het Europese vasteland is hij minder frequent gezien: 14 keer in Nederland, 4 of 5 keer in België (tot 2006) en minder dan 10 keer in Frankrijk.
Aantallen
De wereldpopulatie wordt op 50 tot 100 miljoen individuen geschat. De soolt wordt dan ook niet als bedreigd aangemerkt. De Europees-Russische populatie telt minstens 4,5 miljoen broedparen. In Finland broeden 2000-5000 paren en in Noorwegen en Zweden 10-100 paren.
Winterverblijven
Noordse boszangers wonen acht maanden van het jaar in vochtige, warme laagland gebieden in het zuiden en oosten van Azië, zoals in India, Indonesië en China. De trek daarheen en terug neemt uiteraard veel tijd in beslag. De meest westelijke broedvogels volgen een trekroute van minstens 13.500 km. Die moeite moeten de dieren zich wel getroosten, omdat ze uitsluitend van insecten leven, en die zijn ‘s winters in de koude broedgebieden uiteraard niet te vinden.
Voldoende aanpassingsvermogen
Door het ruwe klimaat in het hoge noorden en de wisselvalligheden tijdens de trek staat de Noordse boszanger aan veel gevaren bloot. Bovendien verdwijnt zijn vochtige leefomgeving door ontginning. Toch lijken de populaties stabiel te zijn.Sterke achteruitgang, zoals bij veel andere trekvogels, doet zich nergens voor. De soort weet zich kennelijk goed aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Waar zie je ze?
Broedende Noordse boszangers zijn in Finland te zien, waar vanaf half juni een broedpopulatie van minstens 2000 paren aanwezig is. De waarnemingen in onze streken zijn nagenoeg tot de Noordzee- kust beperkt.