Piepers zijn streperig bruine, grondbewonende zangvogels die lastig uit elkaar zijn te houden. Dat geldt ook voor de Mongoolse pieper, een Aziatische soort die af en toe als dwaalgast in Europa optreedt. In feite is nog maar kort bekend op welke veldkenmerken hij met enige zekerheid van de nauw verwante Grote pieper kan worden onderscheiden.
Een zeldzame, moeilijk herkenbare pieper
Voor 1980 lukte het aan de hand van gevangen vogels maar enkele malen de aanwezigheid van de Mongoolse pieper in Europa vast te stellen. Daarna beschikten vogelaars over betere optische apparatuur, waardoor ze er steeds beter in slaagden vogels in het veld te determineren, ook beruchte dubbelganger-soorten zoals de Mongoolse pieper, die als twee Duinpieper lijkt.
Nauwe verwanten
Deze piepers hebben alle drie bruine,meer of minder streperig gevlekte boven delen, een lange, roomwitte wenkbrauw streep, roze poten en twee roomwitte of okergele vleugelstrepen. De Mongoolse pieper is de kleinste van het stel. Beide andere staan wat hoger op de poten en hebben een langere staart. Bij volwassen Duinpiepers is van de streping op rug en borst niet veel meer te zien. Maar ze hebben tussen oog en snavel een donkere teugelstreep die bij de andere soorten ontbreekt.
Subtiele nuances
Het verschil tussen de Mongoolse en de Grote pieper is moeilijker te zien. De laatste is groter, staat meer rechtop en heeft een langere, zwaardere snavel. Op de flanken zijn vage strepen te zien die bij de Mongoolse pieper ontbreken. Maar die heeft weer lichtere, meer leemkleurige bovendelen. Let bij volwassen vogels goed op de grote en middelste vleugeldekveren.Bij de Mongoolse pieper is de donkere middenvlek aan de top meer afgerond of afgeknot en scherp begrensd, bij de Grote pieper meer toegespitst en met vagere omtrekken. Beide piepers hebben zeer lange nagels aan de achterteen. Dat kenmerk delen ze met vele bodembewonende vogels, waaronder ook de Veldleeuwerik.
Â
Verschillende roep
Betere aanknopingspunten voor de herkenning zijn de roepgellliden. De Mongoolse pieper heeft (naast een zacht, ietwat neuzerig “psjie”) een kort, hard, herhaald roepje “tsjip of “tjep”, duidelijk verschillend van het luide, iets rauwe “schrèp’ of ‘schreewp” van de Grote pieper. Maar alleen wie erg goede oren heeft, kan het verschil met het iets zwakkere ‘tsjep” van de Duinpieper horen.
Verwisselbare jongen
Jonge Mongoolse piepers lijken sterk op even oude Grote piepers. Het zijn juist zulke eerstejaars herfst- en wintervormen die in Europa het meest worden gezien. Ze zijn te herkennen aan hun smalle, witte vleugelstrepen die de randen van de middelste dekveren vormen. Deze worden geleidelijk vervangen door veren met bredere, beige randen van het volwassen kleed, waardoor ze zich duidelijk van de Grote pieper onderscheiden.
Broedgewoonten
Het komvormige nest van fijn gras wordt goed verborgen op de grond aangelegd. Het vrouwtje legt 3 tot 5 eieren en broedt die in 12 tot 14 dagen uit. De jongen komen naakt en blind te wereld en worden door beide ouders gevoed tot ze zelfstandig zijn, ongeveer drie weken nadat ze het nest verlaten hebben.
Baltsvlucht
Het mannetje stijgt al zingend op en cirkelt boven zijn territorium, waar hij een kort liedje afratelt dat klinkt als “tsie-tsie-tsie-tsie-terie-tie-tie”. Daarna laat hij zich al zingend weer omlaagvalten.
Verwante soorten
Het geslacht Anthus vormt de hoofdmoot van de familie Motacillidae. Het omvat wereldwijd 41 tot 45 soorten piepers, waarvan er 6 in Europa broeden: Duinpieper, Graspieper, Boompieper, Roodkeelpieper, Waterpieper en Oeverpieper. Vier Aziatische (deels nog juist Noord-Rusland bereikende) soorten zijn af en toe als dwaalgast in West-Europa te zien. Mongoolse pieper, Grote pieper, Petsjorapieper en Groene boompieper
Niet Verwarren met …
de -Duinpieper (Anthus campestris), meteen zwakgestreepte rug,bijna ongestreepte borst en een donkere teugelstreep voor het oog.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een verdwaalde pieper uit Centraal-Azië
De Mongoolse pieper is nauw verwant met de Grote pieper uit de Siberische taiga, maar hij broedt zuidelijker, in de steppe- en berggebieden van Mongolië en omgeving. Hij overwintert vooral in India en moet dus tijdens de trek de hoge bergketens van de Himalaya passeren.Af en toe verdwalen losse exemplaren in Europa.
Een vogel van open terreinen
De Mongoolse pieper is een bodembewonende vogel die in allerlei open, dus min of meer boomloze landschappen voorkomt. Hij leeft in steppegebieden, maar ook op hoogvlakten en in gebergten, vaak in stenige of rotsachtige terreinen, bijvoorbeeld op droge, schaars begroeide berghellingen.
De zangvogel bezoekt af en toe vochtige graslanden, dan vaak samen met de Grote pieper (Anthus richardl), maar in het algemeen prefereert hij drogere milieus. In dezelfde omgeving komt ook de Duinpieper (A campestris) voor, op nog drogere, vaak zandige bodems. Tijdens de trek en in zijn winterareaal zoekt de Mongoolse pieper wel vaak vochtige milieus op, zoals graslanden, braakliggend land, droge rijstvelden en akkerranden.
In West-Europa
De Mongoolse pieper is in de periode 1974-2006 als dwaalgast waargenomen in Finland (15 keer), Estland (1), Zweden (7), Noorwegen (6), Denemarken (3), Duitsland (1), op de Britse eilanden (13), in Nederland (6), België (4 of 5), Frankrijk (5), Portugal (1) en Spanje (1).
Pieperrijk Azië
Bij al hun omzwervingen buiten de broedgebieden in het winterhalfjaar komen Mongoolse piepers nog veel meer piepersoorten tegen. Zo stuiten ze in de Himalaya geregeld op Hooglandpiepers (Anthus sylvanus), Wijnborstpiepers (A. roseatus), Boompiepers (A. trivialis), Groene boompiepers (A. hodgsonl) en Waterpiepers (A. spinoletta)
Midden in de winter bevinden ze zich in India regelmatig in het gezelschap van Roodkeelpiepers (A. cervinus), Nilgiripiepers (A. ni/ghiriensis), Langsnavelpiepers (A. similis) en Veldpiepers (A. rufulus; vroeger als ondersoort van de Grote pieper beschouwd).
Gelijkdelijk op weg
Alle Mongoolse piepers trekken in de periode juli-september geleidelijk uit hun broedgebieden weg. In de Himalayarandstaten Bhutan, Sikkim en Nepal worden nog tot in oktober doortrekkers gezien. De trek vindt over een breed front plaats. Via de Himalayapassen bereiken de vogels Pakistan, India en het verderop gelegen Sri Lanka Bescheiden aantallen overwinteren ook geregeld in het zuid-oosten van het Arabisch Schiereiland. De terugreis is meestal in mei.
Geschiedenis
De Mongoolse peper is 1876 aan de Russisch-Chinese grens ontdekt door de Poolse ornitholoog Wladyslaw Taczanowski (1819-1890), die de vogel veemde naar een landgenoot, de bioloog Wiktor Witold Godlewski (1831-1900)