De Kortteenleeuwerik is een bodembewonende vogel met een verenkleed in alle schutkleuren die bij die levenswijze passen. Hij komt in Zuid-Europa, Noord-Afrika en de zuidhelft van Azië voor, met een tiental ondersoorten die in kleur variëren van licht-oker tot bruinrood met meer of minder krachtig gevlekte bovendelen. De Europese broedvogels overwinteren in Afrika.
Een zangvogel met de kleur van droge grond
Het verenkleed van de Kortteenleeuwerik is aan individuele variatie onderhevig, maar met zijn overwegend okerkleurig beige bovendelen is hij op de grond opmerkelijk goed gecamoufleerd. Bovendien maakt hij zich moeilijk waarneembaar door zijn lichaam horizontaal, dus laag te houden en zich met korte rukjes, hollend en stilstaand verplaatsen.
Vinkachtige gestalte
De Koftteenleeuwerik vertoont door zijn kleuren en de oprichtbare kruinveren veel overeenkomst met onze Veldleeuwerik, maar hij blijft een stuk kleiner. Hij heeft meer het postuur van een Vink, waaraan hij ook door de dikke, driehoekige snavel wel wat doet denken. Met zijn zandkleurige, donkergevlekte bovendelen en effen witte onderdelen gaat de vogel onzichtbaar op in zijn natuurlijke leefomgeving. Bekijk je de Kortteenleeuwerik van dichtbij, dan valt zijn gestreepte kruin op, die ook vaak wat rossiger is dan de rug,net als de roomwitte wenkbrauwstreep boven een donkere oogstreep en de okerkleurige wang. In het voorjaar tekent zich op de zijhals een donker bandje af,met daaronder nog wat zwakkere veegjes op oker; dat kenmerk is in andere seizoenen minder zichtbaar en hangt af van de slijtingsgraad van de veren. De snavel is bleekgeel, de poten zijn roze. Jonge vogels hebben brede witte randen aan de rugveren met een donkere zone daarbinnen; daardoor lijken ze geschubd. Verder hebben ze vlekjes op de bovenborst.
Zingen in de v!ucht
Bij het opvliegen laat de Kortteenleeuwerik een rollend roepje horen (“tsji-tsjirrp”), in de vlucht zelf meer tsjilpende roepgeluiden. De mannetjes zingen ook in de vlucht; daarbij stijgen en dalen ze als jojo’s en brengen ze vaste herhaling hun k01te liedje ten gehore: “puut tju-lu-lu-lu-lu” (ook wel omschreven als “tie titsiwie tsiwioe”). Wanneer ze zo aan de hemel hun rondjes draaien, kun je goed hun smetteloos witte buikjes en de donkere, witgezoomde staartjes zien. De afdaling geschiedt in duizelingwekkende duikvlucht, soms onderbroken door horizontale zweefvluchtjes.
Veel op de grond
Afgezien van die zangvluchten van de mannetjes tijdens de balts in de lente,en van de voorjaars- en herfsttrek, zitten Kortteenleeuweriken meestal op de grond. Daar zoeken ze hun voedsel en bouwen ze ook hun nest. Dat nest is een ondiep kommetje van grassprietjes, takjes en worteltjes, gestoffeerd met zachter materiaal als veertjes, zaadpluis en wol. Het vrouwtje bouwt het nest; het mannetje draagt alleen af en toe bouwmaterialen aan.
Voedsel
De Kortteenleeuwerik eet zaden en kleine ongewervelde dieren. De jongen krijgen in hoofdzaak insecten te eten. Hij zoekt zijn voedsel altijd op de grond, in lage begroeiing of door met de snavel in het zand of ander los bodemgruis te pikken.
Nestbouw
Het vrouwtje neemt zelf de taak van de nestbouw op zich en broedt ook op haar eentje de eieren uit. Ze produceert meestal legsels van drie tot vijf, hooguit zes eieren.Die komen na dertien dagen uit. De jongen worden door beide ouders gevoerd.
Verwante soorten
Leeuweriken zijn vogels van open, dikwijls
droge terreinen. Er zijn bijna honderd soorten. De meeste leven in Afrika en Eurazië; in Amerika komt maar één soort voor, net als in Australië. De naaste Europese verwant van de Kortteenleeuwerik is de Kleine kortteen leeuwerik (Calandre//a rufescens), maar die heeft een gevlekte borst en komt (buiten Noord-Afrika en Zuid-Azië) alleen in Spanje en Zuid-Rusland voor.
Niet te verwarren met..
de Veldleeuwerik (Alauda arvensis), een duidelijk grotere en te veel algemenere vogel met een streperig donkergevlekte borst.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een typische steppenbewoner
Alle leeuweriken leven gewoonlijk in open, min of meer woestijnachtige milieus met een lage
begroeiing. De Kortteenleeuwerik is geen uitzondering op die regel. Ook deze soort komt
alleen in droge, boomloze milieus voor. Vroeger was de soort in Europa wijderverspreid dan
nu, maar in de loop van de 20ste eeuw is hij uit diverse gebieden verdwenen.
Droge gebieden
Kortteenleeuweriken leven in droge, warme, steppeachtige gebieden met lage begroeiing, zowel in het laagland als op hogere plateaus en bergen met flauwe hellingen. Ze hebben een voorkeur voor gebieden met verspreide plukjes begroeiing op een overigens kale bodem, die zandig, lemig of stenig mag zijn. Deze soort is behoorlijk zoutbestendig en kan zonder schade brak water drinken. In de Franse Camargue leeft hij op de sansouire, de zilte, ‘s zomer drooggevallen,met zeekraal (Arthrocnemum) begroeide kwelders. Maar hij is tevens te vinden In duingebieden, lage garrgue-struwelen en met alsem (Aftemisia) begroeide woestijnsteppen, alsook op braakland en bebouwde akkers, mits die niet te intensief met landbouwchemicaliën zijn bewerkt. De soort mijdt echte woestijnen, net als vochtige en beboste gebieden.
Status van de soort
In Europa gaat de soort achteruit. Alleen in Zuid-Frankrijk en andere mediterrane landen worden deze vogels nog gezien.
Ongelijk vedrdeeld
Op de broedplaatsen zitten de broedpaartjes dikwijls ver uit elkaar. Op de meest gunstige terreinen kan de dichtheid van de nesten vrij hoog zijn (tot 10 zingende mannetjes op 6 ha). Zo kunnen kernen van 10 tot 20 broedparen ontstaan, maar wel op tientallen kilometers van elkaar. In juli slaan de families gezamenlijk aan het zwerven op zoek naar gebieden met een rijk voedselaanbod. De eigenlijke trek komt in augustus op gang en loopt door tot in oktober. In november vertrekt meestal ook de laatste grote treuzelaar.
Groepsdieren
‘s Winters vormen Kotteenleeuweriken grote troepen van soms honderden dieren. Vaak verenigen ze zich dan ook met andere soorten leeuweriken of met gorzen De Europese broedpopulaties trekken naar Afrika; de Aziatische vertoeven ‘s winters in een strook van het Nabije Oosten tot Noord-India en het Verre Oosten. De eerste dieren keren al in maart terug naar de broedgebieden, maar de hoofdmacht is in april en mei onderweg. Sommige populaties in zuidelijk Centraal-Azië gedragen zich als standvogels.
Waar zie je ze?
De vlakte van de Crau tussen Marseille en de Camargue is een droge streek met een steppeachtige begroeiïng.In de niet in cultuur gebrachte delen daarvan bereikt de, Kortteenleeuwerik vooralsnog vrij behooriijk dichtgeden. In ons land is de soort een zeldzame dwaalgastl
Â