Elk najaar zoeken de Kolganzen, na gebroed te hebben op de toendra in het hoge noorden, hun toevlucht in meer gematigde streken op het noordelijk halfrond. Voor veel vogels is Nederland het eindstation; een deel trekt verder naar Vlaanderen en de Franse kust. Buiten de broedtijd vormen Kolganzen grote groepen waarin ook vaak andere soorten meetrekken.
Een gans met een wit snoetje
De Kolgans behoort tot de moeilijke groep der ‘grauwe’ ganzen, maar is direct te herkennen aan zijn witte kol’ rond de snavelbasis, in combinatie met de grillige zwarte dwarsbanden op de buik. Jeugdvormen zijn trouwens veel lastiger te herkennen, want die hebben nog geen witte kol. In de vlucht laten Kolganzen gedurig lachende roepgeluiden horen, zoals “kau-liauw” en “lioo-liok’ zo krijg je de indruk dat ze veel plezie hebben. Men onderscheidt twee ondersoorten.De ene (met roze snavel) broedt op de toendra in het noorden van Rusland en Siberië, de andere (met oranje snavel) in Zuidwest-Groenland en Canada. De Groenlandse vorm heeft ook een donkerder verenkleed.
Een grazend bestaan
Kolganzen zijn herbivoor, zoals alle ganzen. Hun dieet bestaat in hoofdzaak uit zaden, kruidachtige planten en mos. In moerassen vreten ze vooral de waterplanten uit de ondiepe delen van de plassen weg. In graslanden zitten ze een groot deel van de dag onafgebroken te
grazen. Op kwelders eten ze ook veel zeekraal. Verder stropen ze akkers af en eten daar zowel onkruid als zaaigoed.
Hechte paarbinding
Kolganzen gaan een vaste paarbinding aan; het mannetje en het vrouwtje blijven gewoonlijk voor het leven verenigd. De dieren broeden in het hoge noorden, op de toendra, en bij voorkeur op eilandjes in rivieren of natte veengebieden. Weliswaar zie je de dieren ‘s winters, dus ook bij ons, altijd in groepen, maar in de voodplantingstijd scheiden de broedparen zich af en nestelen ieder apart.
Nestvliegers
Kolganzen maken een primitief nest van plantendelen, inwendig bekleed met dons Het wordt op de grond gebouwd, meestal op een grote graspolof zeggen- of biezenhorst, altijd dicht bij het water, dat voor deze dieren onmisbaar is. Het vrouwtje legt jaarlijks, rond juni, vier tot zeven eieren. Ze broedt die zelf uit; intussen bewaakt en verdedigt het mannetje het territorium rond het nest. Het broeden neemt 27 of 28 dagen in beslag. Dadelijk nadat ze uit het ei zijn gekomen, verlaten de jongen het nest en volgen hun moeder, die haar kleintjes helpt bij het zoeken naar voedsel. Pas na ongeveer 40 dagen zijn de ganzenkuikens de vliegkunst machtig. Het gezinnetje blijft meestal tot in het volgende jaar bijeen. De jongen volgen dus ook hun ouders op hun eerste trek naar het zuiden.
Vliegtechniek
Zoals alle trekkende gansachtigen vliegen Kolganzen in geordende V-formatie, wanneer ze grote afstanden moeten overbruggen. Je kunt het vergelijken met het fietsen in een fietspeloton; elke deelnemer profiteert van de meezuigende werking van zijn voorligger. De gans in de punt van de V-formatie moet de grootste inspanning leveren, maar wordt geregeld afgelost.
Gedrag
Ganzenkuikens zijn nestvlieders: ze kunnen, nadat ze uit het ei zijn gekomen, vrijwel dadelijk lopen en voedselzoeken (eerst nog geholpen door hun ouders). De jongen van vele andere vogels zijn nestblijvers, die lang door hun ouders gevoed moeten worden, in elk geval tot ze kunnen vliegen.
Verwante soorten
De Dwerggans (Anser erythropus) en de Grauwe gans (Anser anseì lijken veel op de Kolgans. De Dwerggans heeft ook zo’n witte kol, maar is kleiner (en komt bij ons weinig voor). De Grauwe gans is groter en mist zowel de kol als de strepen op de buik.
Niet verwarren met…..
de Grauwe gans (Anser anser), een wat grotere soort, zonder witwvlek achter de snavelbasis.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een algemene wintergast
Kolganzen zijn trekvogels die in het hoge noorden broeden, maar de winter in West-Europa doorbrengen — met name op de Britse eilanden en langs de Nederlands-Duitse kust. Vooral in strenge winters trekken ze deels nog verder zuidwaarts, tot in Frankrijk.
Versrschillende habitats
De broedgebieden van de Kolgans liggen in het hoge noorden: Noordoost-Rusland, Siberië, Alaska, Noord-Canada en Groenland. De dieren leven daar ‘s zomers vooral op de struiktoendra en aan oevers van meren en plassen In de herfst verplaatsen ze zich naar het zuiden en zoeken behaaglijker oorden op. Daar installeren ze zich vooral bij lagune-of waddenkusten, of binnendijks in vochtige weide- en akkergebieden. Altijd moet er water in de buurt zijn; ze kunnen niet zonder.
Winterverblijven
Bij nadering van de winter trekt de Groenlandse populatie deels naar het westen van Noord-Amerika, af en toe helemaal naar Noord-Mexico. Een ander deel van de Groenlandse broedpopulatie verhuist naar Europa. Die dieren vind je ‘s winters terug in Ierland, West-Schotland en Wales. Ook de Russisch-Siberische populatie overwintert langs de kusten van Europa, zowel in het westen als het zuiden, alsmede in het Nabije Oosten en rond de Kaspische zee. Grote zwermen Kolganzen zoeken vanaf november de Waddenzee op, en als het echt koud wordt, trekken ze door naar het Deltagebied of nog verder zuidwaarts. In de barre winter van 1963 verbleven 48.000 Kolganzen tijdelijk in Frankrijk. In zachte winters zijn dat er hooguit enkele honderden.
Bedreigingen
In Frankrijk, waar toch al weinig Kolganzen overwinteren, nemen hun aantallen nog gedurig verder af door de jacht. In België en Nederland, waar de jacht (behalve voor schadebestrijding) verboden .is, nemen de aantallen toe.
Grote stromen
In de voortplantingstijd zonderen de broedparen zich af, maar als het broeden voorbij is, gaan ze weer gezellig in groepen leven. Dan beginnen ze weldra ook in groepjes weg te trekken naar het zuiden. De stromen Kolganzen die aldus op gang komen, kunnen een flinke omvang bereiken. In de jaren 1980 pleisterden er geregeld meer dan 250.000 Kolganzen langs de Pools-Duitse Oostzeekust. In 1983 telde men alleen al in Nederland 320.000 exemplaren. Kolganzen vormen in hun winterverblijven groepen van soms duizenden dieren, waarbij zich dan ook vaak exemplaren van andere trekkende ganzensoorten aansluiten.
Afnemende aantallen
De Franse populatie Kolganzen neemt gedurig af.In 1950 telde men daar 3000-5000 individuen,in de jaren 1990 nooit meer dan 250, in hoofdzaak de Russische-Siberische ondersoort en zelden de Groenlandsevorm. De Nederlandse populatie groeide tussen 1970 en 1980. Van hooguit 50.000 tot meer dan 200.000 dieren.