Twee soorten vliegenvangers broeden vrij talrijk in ons land: de Bonte en de Grauwe vliegenvanger. Van een derde, meer Oost-Europese en Aziatische soort, de Kleine vliegenvanger, zijn uit Nederland maar een paar, niet geheel zekere broedgevallen bekend. Wel trekt de vogel elk jaar in kleine aantallen door onze streken, vooral bij oostenwind.
Onze kleinste vliegenvanger
Vliegenvangers zijn zelfs voor zangvogels vrij klein van stuk. De meeste Europese soorten, zoals de Grauwe, de Bonte en de Withalsvliegenvanger, worden niet groter dan 13 tot 15 cm. Maar de Kleine vliegenvanger is nog een maat kleiner (II cm). In Azië heeft deze familie meer vertegenwoordigers van vergelijkbare geringe grootte. In Afrika leven zelfs soorten die niet meer dan 9 cm groot worden.
Vaste kenmerken in alle kleden
Elke Kleine vliegenvanger, of die nu het winter- of zomerkleed draagt, is aan twee kenmerken goed te determineren. Het ene kenmerk betreft de kop, het andere de staart. Rond het oog is altijd een witachtige oogring zichtbaar, die je bij andere vliegenvangers niet aantreft. Maar er zijnideale waarnemingsomstandigheden nodig om het onderscheid te kunnen zien. Zowel bij de zittende als de vliegende vogel zijn aan weerszijden van de staartbasis grote witte vlekken zichtbaar De rest van de staaft (middenbaan en eindband) is donker en ook dat is een goed kenmerk.
Herkenbaar mannetje
Mannetjes van de Kleine vliegenvanger hebben een grijze kop, effen grijsbruine boven- en vuilwitte onderdelen, en een oranje keel. Daardoor zijn ze met geen andere vogel te verwarren. Alleen de Roodborst (Erithacus rubecu/a) heeft ook zo’n vlammend keeltje, maar hier loopt het geelrood veel verder door op de borst. Vrouwtjes en eerstejaars jongen hebben wat lichter effen grijsbruine bovendelen en roomwitte onderdelen. In feite is hun verenkleed weinig bijzonder. Ze lijken veel op Tjiftjaf-vrouwtjes, maar zijn daarvan onder meer door de witte staartvlekken en de lichte oogring te onderscheiden.
Onopvallende vogel
De Kleine vliegenvanger leeft in het kronendak van oude, dikstammige bossen. Hij wordt in het gebladerte licht over het hoofd gezien. Maar in de broedtijd maakt hij zijn aanwezigheid kenbaar door de zang, ook voor speurende vogelaars. Tijdens de trek houdt hij zich graag op in struiken of kleine bosjes. Door zijn jachtmethode, waarbij hij openlijk op insecten loeft vanaf bijvoorbeeld een dode boomtak, is hij niet moeilijk te vinden. Dan valt ook op dat hij ‘in de zit’ op kenmerkende wijze met de staart wipt. De Kleine vliegenvanger zit vaak goed zichtbaar op een tak naar insecten uit te zien. Op de foto een jong exemplaar.
Jachttechniek
De Kleine vliegenvanger jaagt op vliegende insecten zoals vliegen, muggen en dazen. Hij loert vanaf een hoge zitplaats (vaak een dode boomtak) op passerende prooien, die hij in acrobatische vlucht achtervolgt en met de snavel uit de lucht plukt. Daarna keert hij terug naar zijn zitpost om uit te zien naar het volgende insect.
Verwante soorten
De familie Muscicapidae heeft veel vertegenwoordigers in de wereld, maar in Europa komt maar een beperkt aantal soorten voor. De onopvallend grijsbruine Grauwe vliegenvanger (Muscicapa striata) is de enige hier broedende soort uit zijn geslacht. Van het geslacht Ficedu/a vinden we hier naast de Kleine vliegenvanger nog drie soorten, alle contrastrijk bruinzwart-en-wit getekend. De vrouwtjes zijn grijzer. Het betreft de Bonte vliegenvanger (Ficedula hypoleuca), ook algemeen broedend in West-Europa; voorts de Withalsvliegenvanger (F. albicollis) en de Balkanvliegenvanger (F. semitorquata). Beide vogels broeden in Oost-Europa en verdwalen maar zelden in West-Europa.
Â
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een vliegenvanger uit het oosten
Tijdens de voor- en najaarstrek passeren elk jaar kleine aantallen Kleine vliegenvangers ons land. Ze hebben hun broedplaatsen in de uitgestrekte loof- en naaldbossen van Midden- en Oost-Europa, en verderop in de Siberische taiga. De soort breidt het broedareaal uit naar het westen en is ons land zo al op 100 km genaderd.
In Oost-Europese laaglandbossen
De Kleine vliegenvanger broedt in uitgestrekte beuken- en eikenbossen in Midden-Europa – Hongarije, Slowakije, Oostenrijk, Zuid-Duitsland – maar ook in gemengde bossen en dikstammige sparrenbossen in Polen, de Baltische staten, Finland en Rusland. Zo komt hij bijvoorbeeld in de omvangrijke boscomplexen van Bialowieza in het oosten van Polen en in boomrijke Poolse stadsparken voor. In de herfst bezoeken voornamelijk jonge, pas uitgevlogen vogels ons land.
Schaarse doortrekker in West-Europa
Tegen het eind van april of vroeg in mei komen de Kleine vliegenvangers op hun broedplaatsen aan. In de herfst (vooral in september en oktober) trekken ze weer weg. In beide gevallen volgen ze gewoonlijk een trekroute van en naar het zuidoosten, want hun overwinteringsgebieden liggen in het zuiden van Azië, met name in India en verschillende landen in Zuidoost-Azië. Dat verklaart waarom we deze soort maar weinig in West-Europa te zien krijgen.Hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij diverse andere, alleen in Oost-Europa broedende zangvogels, zoals de Sperwergrasmus (Sylvia nisoria), de Grauwe fitis (Phy//oscopus trochiloides), de Krekelzanger (Locustella fluviati/is) en ook de Withalsvliegenvanger (Ficedula albicollis).
Waar zie je ze?
In het voorjaar kun je Kleine vliegenvangers bijna overal in ons land aantreffen, maar in de herfst worden langs de kust (vooral in bossen langs de binnenduinrand) aanmerkelijk veel meer waarnemingen gedaan, Met hooguit enkele tientallen per jaar blijven de totale aantallen gering.
Vooral bij oostenwind
Toch volgen sommige Kleine vliegenvangers, dikwijls jonge, nog onervaren vogels, een op het eerste gezicht vreemde route, die hen in West-Europa doet belanden. Dit overkomt de vogels vooral in maanden dat er lang aanhoudende oostenwinden waaien, wat zowel in de herfst als het vroege voorjaar regelmatig voorkomt. Er treedt dan dikwijls ‘stuwing’ van trekvogels langs de West-Europese kusten op, zelfs in ons kleine land. Toch komen de meeste voorjaarswaarnemingen uit het binnenland Gezien de geringe aantallen is het verschijnsel bij deze soort allerminst duidelijk. Maar hoe dan ook worden de meeste voorjaarswaarnemingen in het binnenland gedaan.
Status van de soort
De wereldpopulatie van de Kleine vliegenvanger is zeer groot (20 tot 50 miljoen individuen) en ook redelijk stabiel (minder dan 30% achteruitgang in de laatste tien jaar). Daarom is de soort op de mondiale Rode Lijst van de IUCN in de categorie ‘Niet bedreigd of Veilig’ opgenomen.
Leefgebied De kleine vliegenvanger
 De Kleine vliegenvanger broedt in een brede zone van Midden- en Oost-Europa dwars door Siberië (via de gordel van de taigabossen) tot de randen van de Grote Oceaan. Hij overwintert in India en Zuidoost-Azië (niet op dit kaartje aangegeven).
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.