Deze klauwierensoort is te herkennen aan de opvallend roze borst en de brede, over het voorhoofd doorlopende zwarte oogvlek. Hij jaagt op de manier van een roofvogel op grote insecten en kleine gewervelden. Hij komt vooral in Zuid- en Zuidoost-Europa voor; vroeger ook in Midden-Europa, maar de soort wordt steeds zeldzamer en het broedareaal slinkt.
Een rovende zangvogel met boevenmasker
De Kleine klapekster lijkt veel op onze ‘gewone’ Klapekster en diverse andere klauwieren. Hij wordt ongeveer zo groot als een Spreeuw en heeft een tamelijk gedrongen lijfje, maar ook een vrij lange staart. De snavel is zwart en iets haakvormig, bijna als bij een roofvogel. Die snavel is de enige vingerwijzing die de vogel ons via zijn uiterlijk geeft over zijn gedrag, dat inderdaad roofzuchtig mag heten. Zijn snavel is overigens korter dan die van andere klauwieren. Zijn poten hebben helemaal niets van klauwen van roofvogels: de Kleine klapekster heeft uitgesproken zangvogelsoortjes.
Herkenbaar verenkleed
Klauwieren zijn als groep vrij gemakkelijk aan hun verenkleed te herkennen. De Kleine klapekster past goed in dat algemene beeld. De kop is grijs met een zwarte band over de ogen en het voorhoofd. Ook de rug en de schouderveren zijn grijs. De afgeronde vleugels zijn zwart met een witte band over de handpennen. De staart is vrij lang en zwart met witte randen. Aan zijn witte keel en zijn roze borst is de Kleine klapekster van noordelijke Klapekstervormen te onderscheiden. Bij eerstejaars jongen is het masker grijsbruin en loopt het niet door op het voorhoofd.
Nestje van gras
Wanneer de Kleine klapeksters op hun broedplaats zijn aangekomen, beginnen ze nesten te bouwen In bomen en struiken. Zo’n nest wordt vervaardigd van groene grassprieten, kleine takjes en stengels, en soms wat worteldraadjes. De vogels bekleden het nest ten slotte met haren en kleine veertjes. Meestal wordt het nest in een takvork gehangen of op een tak tegen de boomstam geplaatst. Het vrouwtje legt tussen half mei en eind juni Vier tot zes eieren. Die eieren zijn iets groen- of geelachtig wit met bruine of grijze vlekjes. Ze worden in bijna twee weken bijna helemaal door het vrouwtje uitgebroed. Af en toe lost het mannetje haar voor korte tijd af. Bij het uitkomen zijn de jongen helemaal onbevederd. Het zijn duidelijk nestblijvers, al hebben ze in niet meer dan twee weken een compleet verenkleed en zijn ze tegen die tijd ook vliegensvlug geworden. Vliegen ze eerst vliegen nog vrij onbeholpen, ze bekwamen zich snel.
Voedsel
Zoals alle klauwieren gedragen Kleine klapeksters zich tijdens de voedseljacht een beetje als roofvogels. Ze zoeken een hooggelegen punt waar ze loeren op prooien.Ook hangen ze geregeld even stil in de lucht te ‘bidden’ om prooien te verspieden. Hun voorkeur gaat uit naar grote insecten, met name dikke kevers, en kleine zoogdieren als muizen. Ze eten naar verhouding misschien meer insecten dan de wat forsere Klapekster. Zoals alle klauwieren spietsen ze prooien aan doornen of punten van prikkeldraad om ze later in alle rust op te eten.
Verwante soorten
Er zijn diverse andere klauwieren die op de Kleine klapekster lijken. In de eerste plaats de gewone Klapekster (Lanius excubitor), maar die heeft een grijs voorhoofd en een witte borst (uitgezonderd de Spaanse klapekster, ondersoort meridionalis; die heeft een ichtroze borst). De Grauwe klauwier (Lanius collurio) heeft ook een grijze kop en een zwart masker, maar een bruine rug. De Roodkopklauwier (Lanius senator) heeft een witte borst en een roodbruine bovenkop.
Niet te verwarren met….
de Klapekster (Lanius excubitor), een wat
grotere soort met een witte borst en een grijs voorhoofd.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
In de problemen door de klimaatverandering
Het wordt warmer op aarde, maar de toekomst ziet er voor de Kleine klapekster niet zonnig uit. De soort is geleidelijk verdwenen uit West- en Midden-Europa, waar hij in agrarische landschappen met veel boomgroei voorkwam. Klimaatopwarming en de modernisering van het boerenbedrijf zijn de hoofdoorzaken van deze achteruitgang.
Hoge zitplaatsen in open terrein
Kleine klapeksters houden van vrij open landschappen waarin ze goed om zich heen kunnen kijken, zodat mogelijke prooien hun niet ontgaan. Ze verblijven vaak in lage kruidachtige vegetaties in verspreide bomen en struiken, waarin ze comfortabel op de loer kunnen zitten. Hooilanden met heggen of paaltjes en prikkeldraad, steppen met hier en daar struikgewas, weiden met bomenrijen (windschermen, lanen) vormen de voorkeursbiotopen van de Kleine klapekster.
Slinkend areaal
De Kleine klapekster komt in Europa en West-Azië van Spaans Catalonië tot het Altajgebergte voor. Hij broedt op dit moment niet verder noordwaarts dan het noorden van Oekraïne. Aan het eind van de 19de eeuw reikte het areaal nog tot Oost-Pruisen, maar sindsdien is de Europese broedpopulatie onophoudelijk geslonken, zodat de soort in veel gebieden zeldzaam is geworden. Voor het verdwijnen van de soort uit Europa moet worden gevreesd. Anders dan de gewone Klapekster komt hij niet in Oost-Azië en in Amerika voor. De dieren overwinteren merendeels in Afrika ten zuiden van de Sahara, meer in het bijzonder in Botswana, Namibië, Zimbabwe en Zuid-Afrika. Maar ook in Zuid-Europa en Zuidwest-Azië worden overwinteraars gezien. De voornaamste trekroutes lopen via Griekenland.
Status van de soort
De Kleine klapekster geniet bescherming krachtens het Verdrag van Washington (CITES-verdrag) inzake de internationale handel in bedreigde diersoorten. Hij staat ook op de Rode Lijst van de IUCN. In alle EU-landen is de vogel categorisch beschermd .
Sterke achteruitgang
Rond 1900 broedde de Kleine klapekster nog bijna overal op het Franse en Belgische platteland. Maar een halve eeuw later was het areaal in Frankrijk gehalveerd en had er al 20 jaar geen exemplaar meer in België
gebroed. Momenteel is alleen in Zuid-Frankrijk nog een handvol broedparen te vinden. De catastrofale achteruitgang lijkt te zijn veroorzaakt door klimaatverandering en met name door de ‘atlantisering’ van Europa die zich uit in veel koele, natte zomers op rij in combinatie met de verdroging van de overwinteringsgebieden. Maar ook de intensivering van de landbouw en het gebruik van pesticiden spelen een rol.
Aantallen
Rond 2000 telde men in Zuid-Frankrijk nog maar nauwelijks 50 broedparen; daarna is het aantal verder geslonken. Overwinteraars zijn daar nog zeldzamer, Tot 1992 is de soort in Nederland 31 maal als dwaalgast waargenomen en later ook nog een paar keer; onder meer in 2008 op Texel.