De Grote kruisbek uit Noord-Europa lijkt veel op de gewone Kruisbek, maar hij wordt net iets groter en heeft een zwaardere snavel met minder sterk gekruiste snavel helften. Daarmee haalt hij de zaden uit dennenkegels, terwijl de Kruisbek zich meer op sparrenkegels richt. Af en toe treedt hij 's winters in onze omgeving als invasiegast op.
Een wonderlijke zangvogel
Met zijn dikke haaksnavel heeft de Grote kruisbek iets van een kleine papegaai, wat ook in de soortnaam tot uitdrukking komt (pytyopsittacus betekent ‘dennenpape gaai’) De rode veren van de mannetjes versterken die indruk. Mede door zijn gespecialiseerde voedselkeuze neemt hij een bijzondere plaats in de vogelwereld in. Hij lijkt overigens veel op de gewone Kruisbek, maar is veel zeldzamer en waagt zich niet vaak buiten zijn boreale naaldbossen.
Geslachten ongelijk
Bij de Kruisbek en de Grote kruisbek zie je eenzelfde, uitgesproken geslachts dimorfisme. Mannetjes hebben een roodachtig verenkleed, vrouwtjes zijn geelachtig groen. Bij beide schemert wat blauwgrijs door in de wangstreek, op de zijhals en op de flanken, waar die onder de bruinzwarte vleugels tevoorschijn komen. De witte onderstaartdekveren worden onderbroken door bruinzwarte chevronstrepen. De duidelijk ingekeepte staart zelf is donkerbruin met groene of rode randjes. De jongen zijn groenachtig grijs en zowel van boven als van onderen erg streperig. De Grote kruisbek is grover gebouwd dan de Kruisbek. Hij heeft een zwaardere snavel, waarvan vooral de onderhelft dikker is en met de punt niet boven de bovenhelft uitsteekt. Door de vlakke kruin en de dikke nek lijkt de kop hoekiger.
Lastig te determineren
In het veld zijn die morfologische eigenschappen niet zo goed waarneembaar. Om het verschil met de gewone Kruisbek te zien, is grondige kennis van de uiterlijke kenmerken van de vogel vereist. Dat geldt eveneens voor de roepgeluiden, die naar het schijnt bij de Grote kruisbek iets luider en lager van toon zijn. Wie de verschillen wil kunnen waarnemen moet goede oren en gedegen kennis van de stem uitingen van beide soorten hebben.
Onbereikbaar nest
Het nest wordt door het vrouwtje in een naaldboom gebouwd, in een takoksel tegen de stam of in een meer naar buiten uitstaande takvork, maar altijd op een plaats die door dicht vlechtwerk van twijgen en loof aan het oog onttrokken wordt. Vaak wordt het tussen 20 en 30 m hoogte aangelegd in een boom aan de bosrand, langs een kapvlakte of een andere bres in het woud.
Dat nest is komvormig en vervaardigd van rijsjes en reepjes bast; meestal worden er ook dorre blaadjes en plukjes mos of korstmos in verwerkt. Van binnen wordt het bekleed met droge stengeitjes, vruchtpluis, haren en veertjes of ander materiaal uit de omgeving. Het vrouwtje legt twee tot vijf eieren en broedt die zelf uit. De Grote kruisbek zit veel in dennen maar daalt om te drinken of zaden te zoeken geregeld naar de grond .
Voedsel
Weliswaar zijn Grote kruisbekken gespeciali seerd op het eten van zaden uit dennenkegels, maar dat weerhoudt de vogels er niet van ook andere zaden en knoppen te nuttigen, bijvoorbeeld van sparren, lariksen en populieren. Verder lusten ze insecten en hun larven. Tijdens winterinvasies heeft men ze zelfs haverkorrels en zaden van Engels gras (Armeria) zien eten. In naaldbomen voeren deze vogels acrobatische klimtoeren uit en hangen zelfs ondersteboven. Soms nemen ze een dennenkegel van de grond mee naar een tak om hem daar met grote toewijding uit elkaar te trekken.
Verwante soorten
Er bestaan vier soorten kruisbekken die allevier tot het geslacht Loxia behoren. De Kruisbek (Loxia curvirostra) is wijdverspreid in Europa, Noord-Afrika, Azië en Noord Amerika . De Witbandkruisbek (Loxia leucoptera) is meer beperkt tot het noorden van Eurazië en Noord-Amerika. De Schotse kruisbek (Loxia scotica), een tussenvorm van de Kruisbek en de Grote kruisbek, is endemisch in dennenbossen in Schotland.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Gebonden aan boreale naaldbossen
De Grote kruisbek leeft in naaldbossen in Noord-Europa, samen met de gewone Kruisbek, die echter wijder verspreid en algemener is. Hij is minder geneigd tot trekken dan zijn verwant en treedt in West- en Midden-Europa ook minder vaak als invasiegast op. Maar af en toe vallen in het najaar toch ineens honderden individuen ons land binnen.
Binding aan dennen
Grote kruisbekken leven in Noord-Europa in bossen met veel dennen (Pinus sylvestris). In Finland en Rusland is de soort gebonden aan hoogstammige dennenbossen op droge zandige grond. In Scandinavië blijkt hij minder kieskeurig; daar komt hij in gemengde bossen van dennen, sparren, lariksen en lijsterbessen voor, zowel op droge als vochtige grond. Boreale dennenbossen zijn de typische habitat van de Grote kruisbek.
Zwerfgedrag
De Grote kruisbek wint zijn voedsel uit kegels van dennen en is daaraan ook gedragsmatig goed aangepast. Van jaar tot jaar wisselt hij gemakkelijk van territorium; hij zwerft veel rond, op zoek naar een geschikt woongebied. In sommige jaren nemen die verplaatsingen het karakter van invasies aan. Dennen zetten regelmatiger vrucht dan sparren (Picea abies). Omdat gewone kruisbekken vooral van dennen kegels leven, hoeven ze minder vaak uit te wijken naar verre streken. Hun laatste grote winterinvasies in West-Europa dateren van 1962-1963, 1982-1983 en 1990-1991. De zwermen drongen toen door in Duitsland, Nederland, België, Engeland, Frankrijk en Italië.
Invasies
De Grote kruisbek is in principe stand en zwerfvogel. In Denemarken treedt hij als geregelde wintergast op en door Duitsland en Oostenrijk zwerven af en toe kleine groepjes. Af en toe komt het tot in verre uithoeken van Europa tot grote winterinvasies.
Goede taakverdeling
Meestal bouwt het vrouwtje het nest. Zij broedt ook de eieren uit en voedt haar jongen met opgebraakt voedsel tot ze acht tot tien dagen oud zijn. Zelf wordt zij tijdens het broeden van voedsel voorzien door het mannetje, dat na het uitkomen van de eieren ook aan de voedering van de jongen deelneemt. Dat doet hij tot minstens een maand nadat de jongen zijn uitgevlogen.
Koudebestendig
De eieren van de Grote kruisbek komen uit wanneer de dennenkegels rijp zijn. Vaak zitten de vogels al in februari op de eieren. Het broedseizoen duurt voort tot in juni, in goede jaren zelfs tot in augustus of september. In het hoge noorden kan
het erg koud zijn, maar daar kunnen de jongen goed tegen. Er is ooit vastgesteld dat jongen van zes dagen oud zonder nadelige gevolgen een periode van anderhalf uur bij een temperatuur van + 2 °C doorstonden.
Afnemende aantallen
De Grote kruisbek is in Scandinavië achteruitgegaan, waarschijnlijk door veranderingen in het bosbeheer die hebben geleid tot een gewijzigde leeftijdssamenstelling van de naaldbossen aldaar. Wel heeft de soort zich recentelijk iets naar het westen uitgebreid, maar dat compenseert de verliezen binnen het oorspronkelijke areaal niet.
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.