Wie in Zuid-Europa door moerassige streken wandelt, hoort daar dikwijls een zacht roepje dat van de hemel neerdaalt en met regelmatige tussenpozen wordt herhaald door een vogeltje dat ook na goed zoeken niet waarneembaar is. Het is de piepkleine Graszanger, die in zangvlucht zo hoog boven zijn territorium vliegt dat hij bijna onzichtbaar is.
De kleinste van onze “zompzangers”
De Graszanger is nauw verwant met de rietzangers en karekieten (Acrocephalus-soorten), de sprinkhaanzangers (Locustella-soorten) en Cettils zanger (Cettia cettl) en vormt daarmee binnen de familie Sylviidae een informele groep van waterminnende ‘zompzangers’. Ze zijn alle min of meer streperig bruin en beige, met kleine verschillen waaraan de soorten herkenbaar zijn Op die manier zijn ze goed gecamoufleerd in de rietlanden,moerassen en natte graslanden, waar ze gewoonlijk leven.
Piepklein beestje
De Graszanger wordt niet langer dan 10 cm en is daarmee de kleinste uit de zompzangersgroep. Hadden we in Europa de Winterkoning en beide goudhaantjes niet, dan was de Graszanger bij ons het kleinste vogeltje geweest. Hij heeft een duidelijk kortere staart dan de andere zompzangers, waardoor het vogeltje nog kleiner lijkt dan het werkelijk is.
Krachtig gestreept
Wie een Graszanger in de top van een struik wat beter kan bekijken, bemerkt een beige verenkleed met een krachtig donkerbruingestreepte kop en rug. Zo’n opvallende streping komt verder eigenlijk alleen maar voor bij de Waterrietzanger en (al wat minder duidelijk) bij de Rietzanger. Ook de Sprinkhaanzanger is erg streperig, maar meer lichtbruin op een beige ondergrond. Bovendien heeft deze vogel door zijn slankere gestalte sowieso een andere uitstraling.
Â
Bijzondere Staart
Wat de Graszanger vooral van de andere zompzangers onderscheidt, is zijn korte, afgeronde staart met witte topjes aan alle staartpennen. Die witte vlekjes zijn vooral zichtbaar wanneer de vogel zijn staart waaiervormig spreidt, bijvoorbeeld als hij vaart mindert voor de landing na terugkeer van zijn baltsvlucht. Mannetjes vouwen hun staart ook wel eens zo open wanneer ze hoog in een struik zitten. Om die reden werd de soort vroeger ook wel Waaierstaaflrietzanger genoemd.
Aan de droge kant van rietlanden
De Graszanger komt in een wijder scala van biotopen voor dan de meeste andere zompzangers. Net als de Sprinkhaanzanger is hij niet zo vast gebonden aan een natte leefomgeving. Hij komt ook in vochtige hooilanden in de omgeving van moerassen en op Zeeuwse,door kreken doorsneden schorren met zeebies en zulte voor. In de tropen woont hij op vochtige plaatsen in grassavannen, in rijstvelden, in wegbermen en onkruidruigten in landbouwgebieden. In feite laat hij zich maar zelden zien in uitgestrekte rietlanden, biezenvelden en lisdoddengordels aan plasoevers, die eerder het domein van de Grote en de Kleine karekiet vormen.
Zangvlucht
De zonderling eigenaardige zangvlucht van de Graszanger is een duidelijk determinatiekenmerk van de soort. Het mannetje vliegt 35 m hoog boven zijn territorium rondjes in sterk golvende vlucht. In de opgaande bogen laat hij steeds een korte roep horen (“dziep”). Om zeker te zijn van determinatie moet de vogelaar de vogel met de veldkijker volgen en wachten tot hij daalt om op een struik of een draadhek te rusten en bij de landing eventjes de witgetopte staartpennen te zien zijn.
Verwante soorten
In West-Europa vertoeven diverse andere zompzangers, waaronder rietzangers, karekieten en sprinkhaanzangers, maar de Graszanger is hier de enige soort uit het geslacht Cisticola, dat verder vooral in Afrika talrijke vertegenwoordigers heeft. De Graszanger is ook wijdverspreid in Azië. Daar komt verder alleen nog de Goudkopgraszanger (Cisticola exilis) voor. Alle soorten maken kleine, buidelvormige nestjes op de grond, of hangen hun nestjes op aan lage begroeiing.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Niet bestand tegen aanhoudende vorst
Het geslacht Cisticola omvat talrijke graszangers, die vroeger ook wel grasrietzangers of waaierstaartrietzangers werden genoemd. Ze lijken veel op elkaar en leven allemaal in de Oude Wereld, vooral in Afrika en Zuid-Azië. In Europa en met name in Zuid-Europa, maar ook in de Atlantische kuststreken tot in Nederland broedt alleen de (gewone) graszanger.
Standvogel
De meeste zangers (Sylviidae) die in West-Europa broeden, trekken in de herfst naar Afrika, omdat voor deze insecteneters in ons werelddeel ‘s winters weinig voedsel te vinden is. Maar de Graszanger overwintert in zijn broedgebied en is dus een standvogel. Ook de Provençaalse grasmus, de Kleine zwartkop, Cetti’s zanger en het Goudhaantje zijn standvogels, net als de zuidelijke populaties van de Zwartkop, de Tjiftjaf en het Vuurgoudhaantje. Dat deze vogels kou en voedselschaarste in Europa trotseren, lijkt een hachelijke onderneming, maar ook aan de trek naar Afrika zijn grote gevaren verbonden. Waarschijnlijk schuilt hierin de reden dat de Graszanger zich bij de standvogels heeft aangesloten.
Bij de jacht op insecten sluipt de Graszanger als een rietzanger door gras en riet.
Bedreigingen
Net als bijna alle zangvogels is de Graszanger in de Europese Unie categorisch beschermd. In feite heeft hij ook weinig van mensen te duchten. Alleen koude winters hebben een direct nadelig effect op de aantallen.
Kustbewoner
De Graszanger komt in Europa vooral langs de Middellandse Zee voor. In verband met zijn plaatstrouw en insectivore levenswijze waagt hij zich niet graag naar grote hoogten. Hij beperkt zich tot de kustgebieden en dringt alleen via rivierdalen het binnenland binnen. Ook in West-Europa is hij noordwaarts tot Bretagne vooral langs zeekusten te vinden. In de laatste decennia heeft de soort herhaaldelijk pogingen gedaan het areaal in noordelijke richting uit te breiden. Sinds de jaren 1970 broedt hij in kleine aantallen in Vlaanderen en Zuidwest -Nederland, waar het maar een klein aantal dagen per jaar vriest.
Dodelijke winters
Winterse kou is de grootste vijand van de Graszanger. Vooral aanhoudende vorst richt grote slachtingen aan onder de vogels, ook in mediterrane landen. Doet zich een reeks van zachte winters voor, dan breidt het areaal zich onmiddellijk in noordelijke richting uit. Een enkele strenge winter kan echter de terreinwinst tenietdoen. In de barre winter van 1978 en 1979 werd de Nederlandse populatie van ongeveer 30 broedparen vrijwel uitgeroeid. Nadienvonden enkele Graszangers de weg naar Zeeuws-Vlaanderen terug, maar broedgevallen doen zich sindsdien niet meer zo regelmatig voor.
Waar zie je ze?
De Graszanger is erg gevoelig voor aanhoudende winterkou; hij broedt alleen in streken met zeer zachte winters, zoals het mediterrane gebied en de kusten rond de Golf van Biskaje. In onze streken werden de meeste broedgevallen langs de Belgische kust en in het Deltagebied vastgesteld.