De Grasmus is in Europa, dus ook in ons land, een algemene soort. Omdat hij zich erg onopvallend gedraagt, wordt hij gemakkelijk over het hoofd gezien. Meestal scharrelt hij in dicht struikgewas rond, waar hij jacht maakt op kleine insecten. Toch is hij ook dan op zijn roep- en zanggeluiden te vinden. Verder vliegt hij op een kenmerkende wijze.
Grasmus
Een grasmus met een wit keeltje
Het mannetje van de Grasmus is te herkennen aan zijn grijze kop, witte keeltje en aan de roze zweem die over zijn vuilwitte onderdelen ligt. Het vrouwtje heeft een bruinachtige kop en rug, en uitsluitend een roze zweem over de borst.
Rusteloos wezen
De Grasmus is een solitair levend vogeltje. Toch vormt hij af en toe losse groepjes met soortgenoten of (in Oost-Europa) met de Sperwergrasmus (Sylvia nisoria), waarmee hij veel overeenkomst vertoont. De Grasmus is een rusteloos vogeltje dat het grootste deel van de dag in lage begroeiing op zoek naar nsecten en spinnen rondsluipt. Zodra Grasmussen gevaar bespeuren, vliegen ze laag over de grond bijna stuiterend met grillige koerswijzigingen weg. Vaak vliegen Grasmussen bijna loodrecht op; dit vlieggedrag is zeer kenmerkend voor de soort.
Nest in doornstruik
In de loop van april arriveren de eerste Grasmussen in ons land en bezetten de mannetjes hun broedterritoria. Na de baltsceremonie en de paarvorming zijn het ook weer de mannetjes die de bouw van het nest op zich nemen. Heel zorgvuldig vlechten ze droge grassprietjes samen tot een wand rond een diepe nestkom die daarna van binnen wordt bekleed met wol of andere haren. Meestal wordt het nest op minder dan 1,5 m hoogte aangelegd in een doornstruik of een dicht braambos. Meestal wordt de aanwezigheid van de Grasmus pas opgemerkt wanneer hij zijn wat krassende, haastige zang laat horen.
Â
Â
Samen broeden
Het vrouwtje produceert tussen eind april en juni twee legsels van elk vier of vijf groenachtige eieren met grijze of bruine vlekjes. Mannetje en vrouwtje wisselen elkaar af bij het broeden. Na een week of twee komen de jongen naakt uit het ei. Al na tien dagen verlaten ze het nest. Ze zijn nu wel bevederd, maar nog niet in staat om te vliegen. In het volgende jaar zijn ze zelf aan de beurt om te broeden.
Altijd op jacht in het gebladerte
Het menu van de Grasmus bestaat in hoofdzaak uit kleine insecten en hun larven. Maar spinnetjes lust hij ook, net als kleine slakjes. De meeste prooien vangt hij op de bladen van de lage kruidachtige gewassen en de struiken in zijn nabije leefomgeving. Na de broedtijd eten de Grasmussen in de weken die aan de herfsttrek voorafgaan ook veel bessen.
Zang
De onopvallende Grasmus sluipt geruisloos door de begroeiing en wordt gemakkelijk overhet hoofd gezien. Wel zitten de mannetjes graag zichtbaar op lage boomtakken of in toppen van struiken op hun eigenaardige, kwetterende manier te zingen. Hun zang is een aaneenschakeling van korte, haastig krassend gezongen strofen, die alleen door korte adempauzes worden onderbroken. Ze laten hun zang ook tijdens baltsvluchtjes horen. Grasmussen beheersen een scala aan roepgeluiden voor de communicatie met soortgenoten. Veelgebruikte roepjes zijn een scheldend “tsjarr” waarschuwend “wèd wèd wèd”, lokkend “tzèt tzèt tzèt” en “tutri-tutri-utri”.
Verwante soorten
De Zwartkop (Sylvia atricapilla) en de Braamsluiper (Sylvia curruca) zijn nauwe verwanten van de Grasmus. De eerste is te herkennen aan zijn zwarte kruin, de bruin-grijze boven- en asgrijze onderdelen waarop het wit bij de keel ontbreekt. De Braamsluiper is grijzer, minder roestig van kleur met donkere poten en een kortere staart.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een zanger die geen bomen nodig heeft .
De Grasmus is een kleine, algemene zangvogel die in bijna heel Europa, Noord-Afrika en grote delen van Azië broedt, maar in Afrika bezuiden de Sahara overwintert. Bij ons is hij van april tot september of zelfs oktober te zien, vooral in vrij open terreinen met overwegend lage begroeiing en hier en daar struikgewas.
Meidoorns en bramen
De meeste ‘echte grasmussen’ (Sylviasoorten) zoeken plaatsen met veel bomen op, maar de gewone Grasmus heeft geen bomen nodig. Die heeft genoeg aan wat lage, liefst doornachtige struiken als meidoorns of bramen om daarin een nestje te bouwen. Daarbij heeft hij een voorkeur voor vrij open terreinen met verspreide struikgroei in een overigens lage kruidachtige vegetatie. Af en toe broedt hij zelfs in akkers, bijvoorbeeld koolzaadvelden. Hij broedt bijna overal in Europa, van het laagland tot 1500 m hoog in de bergen.De Grasmus leeft in open gebieden met lage kruidachtige begroeiing en veel struiken.
Tot het Bajkalmeer
De Grasmus broedt in heel Europa met uitzondering van IJsland, Noord-Scandinavië en Noord Rusland. Het broedareaal zet zich in Azië voort tot in Zuid-Siberië (omgeving van het Bajkalmeer), Mongolië en West-China.
Waar zie je ze
In ons land broeden Grasmussen onder meer in duinstruwelen met duindoorn, kapvlakten en heidevelden met struik- of boomopslag, kleinschalige agrarische landschappen met meidoornhagen of bramenwallen en op weg- en spoorweg- taluds met struiken of onkruidruigten.
Naar de savannes
Vanaf eind juli tot in oktober beginnen de diverse broedpopulaties van de Grasmus aan hun jaarlijkse verhuizing naar het zonnige Afrika. De lange reis voert de vogels naar de savannes ten zuiden van de Sahara. Nadat ze de Middellandse Zee ter hoogte van het Iberisch Schiereiland zijn overgestoken, trekken de West-Europese populaties langs de kust van West-Afrika zuidwaarts. De meer oostelijke broedpopulaties leggen de reis in twee etappes af. Eerst vliegen ze over het Arabisch Schiereiland naar Noordoost-Afrika (Soedan, Ethiopië en Somalië), waar ze drie maanden rust houden. In november zetten ze hun reis naar het zuiden voort om ten slotte in Zuidoost- en Zuid-Afrika neer te strijken.
Te veel droogte
De grote droogte die West-Afrika en vooral de Sahelzone rond 1970 trof, is ook noodlottig gebleken voor de West-Europese Grasmussenpopulaties. Weliswaar hebben die zich naderhand geleidelijk hersteld, maar hun toestand blijft hachelijk, want ze zijn kennelijk erg gevoelig voor plotselinge klimaatwisselingen.
Aantallen
0e Europese populatie van de Grasmus wordt op .6 tot 9 miljoen broedparen geschat. De soort ontbreekt hier alleen in de hooggebergten en Noord-Scandinavië. In de periode 1998-2000. werd de Nederlandse broedpopulatie op 130.000 tot 150.000 paren geschat.