De Geelstuitzanger is zeer algemeen in Noord-Amerika. De noordelijke populaties trekken, maar zelden verder dan Midden-Amerika en het Caribisch gebied. Tijdens de trek raken soms individuen uit koers en komen in West-Europa terecht. Vooral op de Britse Eilanden wordt de soort af en toe waargenomen.
Een Amerikaanse zanger met gele vlekken
In alle kleden en ongeacht levensfase of geslacht is de Geelstuitzanger te herkennen aan de felgele plek bij de staartwortel op de stuit. In de broedtijd hebben zowel mannetjes als vrouwtjes in het zomerkleed ook een gele vlek op de kruin en aan weerszijden van de borst. Op de gespreide staart zijn twee witte vlekken te zien. In het winterkleed zijn de vogels minder bont uitgedost. Maar ze houden het geel op de stuit en blijven dus gemakkelijk herkenbaar.
Twee ondersoorten
Naast de typische ondersoort of nominaatvorm (Dendroica coronata cotonsts, ook verkeerdelijk Mirtezanger genoemd) is er de ondersoort D. c. auduboni (Audubons zanger), die lange tijd als een zelfstandige soort werd opgevat. Audubons geelstuitzanger heeft een donkerder verenkleed dan de nominaatvorm en een felgele keel en leeft in het noorden en westen van het areaal van de soort. De typische ondersoort (lichter, met een witte keel) heeft een meer oostelijke verspreiding.
Twee legsels per jaar
De Geelstuitzanger is monogaam. Het nest heeft de vorm van een kommetje van takjes, worteltjes, gras, veren, dennennaalden en wat er verder aan draderige materialen te vinden is. Het wordt door het vrouwtje aangelegd, meestal op een tak van een naaldboom. Datzelfde vrouwtje legt vervolgens in de periode april-juni drie tot vijf eieren en broedt die in haar eentje uit.
Het mannetje draagt gedurende de broedperiode op geregelde basis voedsel voor haar aan. En wanneer
de jongen uit het ei zijn, worden ze door beide oudervogels gevoed, tot ze na ongeveer twee weken uitvliegen. Daarna begint het vrouwtje vaak nog aan een tweede legsel.
Wat de pot schaft
Geelstuitzangers stappen in de loop der seizoenen steeds op ander voedsel over. In de zomer leven ze in hoofdzaak van insecten, die ze in de vlucht vangen of op de grond ver schalken. De broedtijd valt gewoonlijk samen met een piek in het aanbod van bepaalde insecten. In de herfst en de winter eten ze voornamelijk bessen of andere vruchten, en zaden.
Deze zangvogels leggen altijd grote bedrijvigheid aan de dag. Ze vliegen gedurig van de ene tak naar de andere, altijd op zoek naar insecten of bessen. Buiten de broedtijd foerageren ze vaak in groepjes.
Voedsel
De Geelstuitzanger is de enige Amerikaanse zanger met een darmstelsel dat in staat is de. waslaag te verteren die bepaalde vruchten omhult. Daardoor heeft hij een voorname bron van voedsel aan de met witte was overdekte vruchten van winterharde struiken zoals de Wasgagel (Myrica caroliniensis). Daarbij ondervindt hij geen enkele concurrentie van andere soorten.
In de zomer eet de Geelstuitzanger vooral insecten, maar in de winter houdt hij zich met vruchten in leven.
Verwante soorten
Het geslacht Dendroica behoort tot de familie Parulidae (Amerikaanse zangers) en telt 25 tot 29 soorten. De groep is inheems in Noord- en Midden-Amerika. Het zijn allemaal kleine, kleurige zangvogels die mooi kunnen zingen. De vrouwtjes hebben meestal meer gedekte kleuren. De meeste soorten eten insecten. Het vrouwtje van de Geelstuit zanger lijkt vooral veel op het vrouwtje van de Tijgerzanger (Dendroica tigrina), maar die heeft langere, smallere strepen op de borst en een gele band om de hals. De Zwartkopzanger (Dendroica striata) komt als zeldzame dwaalgast in West-Europa voor.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
De algemeenste Amerikaanse zanger
Van alle Amerikaanse zangers (Parulidae) in de Nieuwe Wereld is de Geelstuitzanger het wijdst verspreid en ook het algemeenst. Omdat hij kan leven van bessen met een dikke waslaag, kan hij verder noordwaarts overwinteren dan andere Parulidae. De soort is goed vertegenwoordigd en neemt nog altijd in aantal toe.
Groot aanpassingsvermogen
De Geelstuitzanger treedt in zeer verschillende milieus op. In de zomer bewoont hij gemengde bossen met zowel naald- als loofhout. Hij vermijdt al te dichte wouden. De trekkende populaties keren in het vroege voorjaar in hun broedgebieden terug. Onderweg zijn ze dan overal op het platteland te vinden, ook bij huizen en in boomgaarden. In de overwinteringsgebieden prefereren de vogels meer open landschappen aan de rand van bossen, moerassen, duingebieden en ook neder zettingen. Ze bezoeken struweelachtige plaatsen waar ze zich tegoed doen aan de vruchten van struiken zoals Wasgagel.
De Geelstuitzanger begint pas weg te trekken wanneer de weersomstandigheden ondraaglijk worden en het voedselaanbod tekortschiet.
Gedeeltelijk trekvogel
Het areaal van de Geelstuitzanger is zeer omvangrijk: het beslaat bijna heel Noord en Midden-Amerika. In de zomertijd is de
soort te vinden van Alaska, het Yukon gebied en Labrador zuidwaarts via de Verenigde Staten tot in Noord-Mexico. In de herfst trekken de noordelijke populaties zuidwaarts, deels naar Midden-Amerika en de Antillen. Niet alle vogels reizen zo ver: veel populaties blijven in de zuidelijke en oostelijke Verenigde Staten rondhangen. De reikwijdte van de trekbewegingen hangt af van de weersomstandigheden en het voedselaanbod.
Bedreigingen
De populaties van de Geelstuilianger gedijen uitstekend, al lijden ze wel onder het euvel van versnippenng van hun habitat (bossen). Verder worden hun eieren en jongen belaagd door talrijke predatoren zoals kraaien, knaagdieren, wasberen en loslopende katten.
Soort in uitbreiding
Overal binnen zijn grote areaal is de Geelstuitzanger een algemene verschijning. Het is zelfs de talrijkste zanger uit de familie Parulidae. Volgens de vogeltellers van de stichting BBS (Breeding Bird Survey) zijn de populaties in de afgelopen kwart eeuw met een jaarlijks gemiddelde van ongeveer 2% toegenomen.
Bosliefhebber
Canadese bosbouwers waarderen de Geel stuitzanger om de nuttige rol die hij speelt bij de bescherming van bossen. Deze alge mene zangvogel eet namelijk grote hoeveel heden insecten, waaronder ook soorten die op bomen parasiteren. Hij houdt ook, samen met andere Amerikaanse zangers, bepaalde rupsen binnen de perken, die vraatschade bij bomen veroorzaken.
Aantallen
In 2009 werd de wereldpopulatie van de Geelstuitzanger op 130 miljoen individuen geschat. De vogels beschikten in Noord en Midden-Amerika over een areaal van 9,92 miljoen km’. De aantallen lijken gedurig toe te nemen en werden in 2003 op 90 miljoen geschat.
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.