De Geelgors is bij ons algemeen in kleinschalig cultuurlanden heide op de hogere zandgronden. 's Winters zie je vaak groepjes Geelgorzen op akkers naar gevallen zaden zoeken. In de lente laten de mannetjes vanaf een hoge plaats in de struiken hun sjirpende, wat eentonige zang horen. Ze hebben dan roestbruine bovendelen en een felgele kop en borst.
Een mooie zangvogel met een geel kopje
De Geelgors is een vertrouwde verschijning op ons platteland. Het is de meest algemene gors op droge zandgronden; de nog wat talrijker Rietgors komt juist op moerassige plaatsen voor. Het Geelgorsmannetje is te herkennen aan zijn citroengele kop en keel, met hier en daar donkere streepjes. Ook de borst en de buik zijn geel, maar roestig doortekend. De bovendelen zijn roestbruin met zwarte streping. Bleek geelbruin en met een roestige stuit zijn de vrouwtjes minder opvallend. De jongen lijken op hun moeder, maar hebben een bruinere kop en scherperomlijnde strepen op de onderdelen.
Gevallen zaad
Geelgorzen eten in hoofdzaak zaden, bij voorkeur die van gekweekte granen, waaronder gierst. Maar in tegenstelling tot mussen en veel andere zadeneters nemen ze genoegen met gevallen zaad en brengen ze geen schade toe aan gewas op de velden. Ze eten ook graszaden, groene spruiten en bessen. Zoals veel standvogels eten Geelgorzen wat het seizoen te bieden heeft. ‘s Winters zijn dat in hoofdzaak zaden, maar ‘s zomers maken ze ijverig jacht op insecten, slakken en wormen.
Pronken met geel keeltje
De voortplantingstijd wordt ingeluid met de zang en het baltsritueel van de mannetjes Die maken rondedansjes om hun aanbeden vrouwtje, waarbij ze de snavel ten hemel heffen, hun staart als een waaier spreiden en de vleugels half openen. Die baltsdans is voor hen ook een goede gelegenheid om te pronken met hun fraai gele keeltje en hun roodbruine stuit.
Laaggezeten nest
Met de nestbouw wordt meestal in april een begin gemaakt. Het vrouwtje vervaardigt een kleine nestkom van gras, stengeltjes, blaadjes, wortelvezels en plukjes mos.Het geheel wordt aan elkaar gevlochten met dunne twijgjes en ten slotte bekleed met haren. Het nest ligt altijd goed verborgen op de grond of in lage begroeiing. Van eind april tot in juli produceert het vrouwtje twee of drie legsels van telkens drie tot vijf eieren, die na twee weken vlijtig broeden uitkomen. De jongen worden door beide ouders gevoed, in hoofdzaak met insecten (vooral rupsen). Na elf dagen verlaten de jongen het nest en beginnen ze de omgeving te verkennen. Daarbij blijven ze steeds in de dekking van de begroeiing. Ze worden ook dan nog door hun ouders gevoerd. Na ongeveer 20 dagen zijn ze vliegvlug.
Zang
Met soortgenoten communiceert de Geelgors meestal via een metalig roepje (“tsik”). Daaraan voegen ze, na te zijn opgejaagd, soms een rinkelend “tsjuurrr” of “prullullu” toe (ook wel omschreven als “trrrrui-tut”). In het voorjaar brengt het mannetje zijn eentonige zang ten gehore: een reeks snelle, sjirpende tonen: afgesloten met een langere, weemoedige eindtoon (“tsi-tsi-tsi-tsi-tsi-tsi-tsiuuu”). Van april tot in juli brengt het mannetje van de Geelgors vanuit de top van een struik zijn eentonige zang ten gehore.
Verwante soorten
Tot de gorzenfamilie Emberizidae behoren ook de Ortolaan (Emberiza hortulana) en de Grauwe gors (Emberiza calandra; ook dikwijls in een apart geslacht Miliaria ondergebracht). De Ortolaan heeft ook een geel keeltje, maar een verder olijfgroene kop en borst, een roestbruine, zwartgestreepte rug en perzikkleurige onderdelen. De Grauwe gors heeft een minder opvallend, licht bruingrijs verenkleed met zwakke donkere streping op de rug, de borst en de flanken. De staart is geheel grijs, terwijl die van de Geelgors en de Ortolaan in de vlucht bij de zijrand wat wit vertoont.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een algemene gors van droge zandgrond
De Geelgors is een kenmerkende bewoner van kleinschalige landbouwgebieden. Deze kleine, geelkoppige zangvogel komt bijna overal in Europa voor. In ons land is hij sterk gebonden aan de hogere, droge zandgronden. Vooral in Noord- en West-Europa zijn de aantallen in de laatste decennia duidelijk achteruitgegaan.
veel akkers en wegbermen
Geelgorzen komen voor in kleinschalige landbouwgebieden met heidevelden, bosjes, heggen en ruigten. Je ziet Geelgorzen daar op open plaatsen zoals akkers, graslanden en wegbermen, waar ze ijverig rondhuppen op zoek naar gevallen zaden. Kom je al te dichtbij, dan vliegen ze schielijk naar de top van een struik, met een zacht roepje (“tsik”, soms gevolgd door een rinkelend “tsjuurrr” of “prullullu”).
De Geelgors is nog algemeen in kleinschalig cultuurland met bosjes, heggen en ruigte.
Buiten de broedtijd en vooral ‘s winters zwerven de gorzen dikwijls in grote troepen rond, samen met andere zangvogels zoals mussen, vinkachtigen en leeuweriken. Bij zonsondergang verzamelen de dieren zich dan op vaste slaapplaatsen in heggen of struiken, om daar de nacht door te brengen.
Aantallen
lil Europa broeden ruim 18 miljoen Geelgorzen, ofwel meer dan de helft van de wereldpopulatie. De grootste subpopulaties leven in Engeland, Duitsland, Denemarken en Oost-Europa in gebieden waar nog kleinschalig wordt geboerd.
Overwegend standvogel
Geelgorzen zijn overwegend standvogels.De Noord-Europese populaties trekken ‘s winters ten dele weg naar het zuiden,maar zelden verder dan de Lage Landen.Van de Nederlandse broedvogels trekt een klein deel naar België of Noord-Frankrijk,maar de meeste blijven hier. In de winter zwerven ze over kode afstanden op zoek naar voedsel rond.
In heel Europa
Geelgorzen broeden van Portugal oostwaarts tot het Bajkalmeer. Binnen Europa is de Geelgors wijdverbreid; hij ontbreekt alleen op IJsland en op de arctische toendra in het noorden van Scandinavië en Rusland.
Achteruitgang
De soort is in Europa nog algemeen, maar de populaties in Noord- en West-Europa slinken. Tussen 1970 en 2001 zijn de aantallen Geelgorzen in het Verenigd Koninkrijk met 52% afgenomen. Een belangrijke oorzaak is de overschakeling van gemengde boerenbedrijven op grootschalige veeteelt, waarbij veel akkers in weiland worden omgezet. Door het slopen van heggen zijn Geelgorzen veel nestgelegenheid kwijtgeraakt. Verder is het gebruik van pesticiden schadelijk voor de gezondheid en vruchtbaarheid van de vogels.
Waar zie je ze?
Geelgorzen zijn overwegend stand- en zwerfvogel, enüis hethele jaar doorin ons land te vinden. Ze houden zich in hoofdzaaku de hogere, droge zandgronden op,: inclusief dB Hollandse duinen. Ook wanneer ze -‘s winters in groepjes -rondzwerven, mijden ze het open polderland,