De Fluiter is de grootste van onze loofzangers. Hij is gemakkelijk te herkennen aan zijn kleurige verenkleed met de grijsgroene bovendelen die sterk afsteken tegen de zwavelgele keel en borst en de witte buik. Bij ons is de soort niet erg algemeen. Hij is altijd maar kort aanwezig en voor wie zijn zang niet herkent, is hij vaak lastig te vinden.
De grootste Europese loofzanger
De familie Sylviidae telt bijna 400 soorten ‘zangers van de Oude Wereld’, waaronder Europa, Azië en Afrika worden verstaan. Ze leven in zeer uiteenlopende milieus. De categorie ‘vogeltjes van beboste plaatsen in gematigde luchtstreken’ wordt vertegen woordigd door de tengere, groenachtige loofzangers uit het geslacht Phyllos copus. Daarvan broeden drie soorten geregeld in ons land. Van hen is de Fluiter de grootste. Maar let wel, grootte is een relatief begrip!
Algemene soort
Fluiters zijn trekvogels. Ze keren elk jaar deels in april, maar vooral in mei vanuit Afrika in ons land terug. Ze broeden
hier vrij talrijk op de hogere, bos- en struweel rijke gronden, ook in de duinen. Daarentegen komen ze in onze open polderlandschappen van Vlaanderen via Zeeland en Holland tot Flevoland, Friesland en Groningen vrijwel niet voor, afgezien van schaarse doortrekkers. Ook in het Midden-Nederlandse rivieren gebied komen ze nauwelijks voor.
Loofbossen
De hiervoor beschreven verspreiding geeft al wat aanwijzingen over de eisen die de soort aan zijn broedplaatsen stelt. Het is een typische loofbos bewoner, die over wegend in beukenbossen, eiken-haag beukenbossen en eiken-berkenbossen leeft. Je ziet ze zelfs af en toe in popu lieren bosjes en er mogen ook wel wat naaldbomen in de buurt staan. Maar grote, dichte naaldhoutplantages worden door de Fluiter gemeden. Fluiters hebben namelijk bossen nodig met een bijna gesloten kronendak waaronder veel vrije ruimte is, met verspreide ondergroei waarin de mannetjes uit volle borst kunnen zingen.
In ecologisch opzicht lijkt de Fluiter dus op de andere loofzangers die bij ons broeden (Tjiftjaf en Fitis). In sommige bos sen worden ze samen aangetroffen. De Fluiter broedt zowel in het laagland als in middelgebergten tot 1200 m hoogte; daar houden de beukenbossen zo ongeveer op. Van alle loofzangers is de Fluiter het meest aan bomen gebonden. In gemengde bossen worden dichthe den van 4 of 5 zingende mannetjes per 10 ha gemeten. In uitgestrekte, verlaten loofbossen kan de dichtheid tot 8 mannetjes per ha oplopen. Fluiters zijn het gemakkelijkst waarneembaar in de lente, wanneer de mannetjes zingen.
Boomkruinen, boomvoeten
Het mannetje zingt zijn aflopende liedje vanaf een zitplaats in een struik of tijdens pendelvluchtjes tussen lage takken. Fluiters houden zich in leven met insecten, die ze in het gebladerte van de boomkruinen vangen. Daarbij dalen ze van tak op tak af om daarna een eindje verderop vanuit de top van een volgende boom de zoektocht te herhalen. Hun min of meer bolvormige nest bouwen ze op de grond, verborgen tussen dorre bladeren, die ze ook als bouwmateriaal gebruiken. De ingang maken ze opzij en de nestholte is gestoffeerd met fijn hooi of haren hooit met veertjes. Vaak wordt het nest tegen een boomwortel of aan de voet van een stronk of uitloper daarvan gebouwd.
Gemeenschapsleven
Net als de meeste zangvogels is de Fluiter in de broedtijd territoriaal ingesteld. Het man netje markeert en verdedigt de grens van zijn territorium vooral door zijn zang. Daarmee trekt hij een vrouwtje, dat een nest bouwt, eieren legt en die zelf uitbroedt. Maar aan één vrouwtje heeft het mannetje niet genoeg. Hij blijft zingen om een tweede partner aan te trekken. Daarin slaagt ongeveer 15% van de mannetjes; sommige hebben zelfs drie vrouwtjes. Ondanks dat worden alle jongen door beide ouders grootgebracht.
Verwante soorten
De Fluiter deelt zijn directe leefomgeving met andere zangers (Sylviidae). In ons land wor den in de lente drie loofzangers (Phyllos copus-soorten) broedend aangetroffen: Fluiter, Tjiftjaf en Fitis. Beide laatste zijn min der aan bossen gebonden dan de Fluiter. In
de bergen van Midden- en Zuid-Europa komt daar nog de Bergfluiter bij. Tot dezelfde familie behoren ook de goudhaantjes (Regu/us soorten), die eveneens bosvogels zijn. Tot slot zijn er de grasmussen (geslacht Sy/via), die meer thuis zijn in halfopen landschappen.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Bijzonderheden van de trek
Voor kleine zangvogels als de Fluiter is de trek een zware beproeving. Ze moeten flinke vetreserves hebben opgebouwd voordat ze op weg gaan. Bovendien moeten ze ook een goede conditie hebben, want elke fase van de grote oversteek kost veel energie. En de dieren die het allemaal overleefd hebben, moeten dadelijk na aankomst een partner zoeken.
Pendelen tussen Europa en Afrika
De Fluiter is een langeafstandstrekker. Sommige leden van de Scandinavische broedpopulaties vliegen over een afstand van 8000 km naar tropisch Afrika. Ze bereiden zich voor op de lange reis door een volledige rui. Hun vleugels zijn lang en vrij smal, dus gebouwd om ver en snel vliegen. Men neemt aan dat veel dieren de afstand van 2000 km tussen Zuid-Europa en de zuidrand van de Sahara in één keer overbruggen. Dat is geen sinecure voor vogeltjes van hoogstens 14 gram’
De jongen worden met insecten gevoerd; die vormen voedzame kost, waarop ze snel groeien.
Gescheiden wegen
De trekroutes lopen in hoofdzaak door Zuidoost-Europa, met name via Italië en Griekenland. Eind juli maken de dieren zich op voor de trek, daartoe aangezet door het korten der dagen. Trekkers op de westelijke route komen vooreerst in Italië terecht en passeren vervolgens de Middellandse Zee ter hoogte van Sicilië en Malta. Ze rusten even uit in Noord-Afrika en steken dan snel de Sahara over. Een alternatieve route loopt via Griekenland en de eilanden in de Egeïsche Zee. De Russische broedvogels volgen intussen een meer oostelijke route, die naar Iran leidt. Sommige van deze vogels zwerven zelf helemaal naar eilanden in de westelijke Indische Oceaan, zoals de Seychellen en Aldabra. De hele reis wordt in slechts enkele weken voltooid.
Bedreigingen
Omdat Fluiters op de grond broeden, loopt hun broedsel een verhoogde kans door predatie of slecht weer verloren te gaan. Gemeten naar het aantal uitvliegende jongen komt 25 tot 59% van de eieren uit.
‘s Winters in Afrika
De West-en Noord-Europese populaties komen voor in Afrika van Sierra Leone tot het uiterste zuiden van Soedan en het westen van Oeganda. De vogels overwin teren in bossen, aan bos randen en in boomsavannes. Over wat ze daar eten is weinig bekend.
Voorafgaand aan de terugreis maken ze opnieuw een volledige rui door. Dat heeft niet alleen tot doel de dieren in een knap veren pak te steken voor de komende balts, maar ook om ze goed vliegwaardig te maken voor de reis. Toch zijn er ook veel trekkende zangvogels die maar eens per jaar een rui doormaken waarbij de slag- en staartpennen worden gewisseld.
Aantallen
De Franse broed populatie van de Fluiter wordt op 300.000 paren geschat. Dat aantal lijkt redelijk stabiel, al worden regionale fluctuaties geregistreerd. De Nederlandse broedpopulatie werd rond 1980 op 4000-7000 paren geschat, maar in 1998-2000 op nog maar de helft (2000-3500 paren).
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.