De Dwerggors is een Zeldzame, maar toch vrij regelmatig geziene dwaalgast in West- Europa. De meeste waarnemingen zijn in het winterseizoen, met name tijdens de herfsttrek gedaan. De vogel valt nauwelijks op en is bovendien makkelijk te verwarren met andere gorzen. Opmerkelijk zijn de bruine kruin en wangstreek, en het streeppatroon op de kop.
De kleinste gors van Europa
Met een lengte van maar 13 cm blijft de Dwerggors duidelijk kleiner dan de Huismus en de meeste verwanten uit het gorzengeslacht Emberiza. Dat verschil in grootte biedt voor een zekere determinatie in het veld, met name voor het onderscheid met de Rietgors en de Bosgors, weinig uitkomst. Gelukkig heeft de Dwerggors nog een paar andere, beter zichtbare kenmerken.
Kastanjebruine kop
Om de diverse gorzensoorten ‘s winters goed uit elkaar te kunnen houden, is het belangrijk om op de koptekening te letten. Bij de Dwerggors is de lichte ring om het oog altijd mooi rond en duidelijk afgetekend. Bovendien zijn de oorstreek en de teugel tussen snavel en oog bij de Dwerggors roodbruin, en bij de Riet- en Bosgors gewoon bruin. Verder heeft de Dwerggors een zwarte rand rond de wang die bij de Bosgors vrijwel ontbreekt en bij de Rietgors de vorm heft van een bijlblad met spitse hoeken.
Seizoensverschillen
Vrouwtjes zijn iets lichter van kleur en hebben een vagere koptekening, maar verder zien ze er hetzelfde als de mannetjes uit. Ook de jongen vertonen subtiele verschillen. In de zomer zijn de kleuren contrastrijker en hebben ze een mooie roodbruine kruin, roodbruine wangen en helderwitte strepen. ‘s Winters worden de kleuren doffer en oogt het verenkleed saaier.
Leven in de taiga
De Dwerggors is een bosvogel uit de noordelijke taigazone. Hij woont in wilgenbroekbossen langs rivieren, in lage, open, vochtige bossen bij riviermonden en ook in subarctische berkenbossen, bijvoorbeeld in Zweden. Dwerggorzen eten daar in hoofdzaak insecten, vooral rupsjes, en allerlei zaden. Wanneer de vogels ‘s winters in landbouwgebieden met graslanden en akkers verblijven, vormen zaden zelfs het hoofdvoedsel.
Nest op de grond
De in het voorjaar gevormde broedparen bouwen meestal een nestje op de grond. Meestal kiezen ze een plaats onder boomstronken of tussen gras en kruidachtige planten, maar ook wel eens laag in een struik. Soms broeden ze op plaatsen waar boomgroei geheel ontbreekt, bijvoorbeeld tussen kruipwilgen op de struiktoendra. Het vrouwtje legt ongeveer vijf eieren en broedt die zelf in ruim tien dagen uit. Intussen wordt ze door het mannetje van voedsel voorzien. De jongen krijgen lang- zaamaan hun volwassen verenkleed, dat in de herfst compleet is. Dan trekken ze dikwijls met hun ouders mee naar het zuiden.
Roep en zang
De Dwerggors laat bij het opvliegen of bij verontrusting een scherpe roep “tik” of “tsip” horen, die hij vaak herhaald. De zang bestaat uit 3 of 4 delen: “tititi-tjuptjup- sturriep” of “piepie-sturisturi-tuulie-tsjie . De zang van het Dwerggors-mannetje kan harder of zachter zijn, maar is altijd doordringend en kort.
Mortologie
De kegelvormige snavel van de Dwerggors is aangepast aan zijn voedselkeuze van vooral zaden en daarnaast insecten. De bovenhelft is aan de rand naar binnen gebogen, zodat hij in de onderhelft past, en op het gehemelte zit een knobbel die dienst doet bij het kraken en pellen van zaden. De snavel is stevig genoeg om er dennenkegels mee open te wrikken.
Verwante soorten
De gorzenfamilie Emberizidae omvat meer dan 300 soorten. Van de in West-Europa rondvliegende soorten kan de Bosgors (Emberiza rustica), die ook in boreale bossen broedt, met de Dwerggors worden verward.Ook de Rietgors (Emberiza schoeniclus) lijkt uiterlijk op de Dwerggors, maar hij broedt in bijna heel Europa. De Grauwe gors (Miliaria ca/andra) wordt met 18 cm veel groter.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een bijna regelmatige dwaalgast
De normale trekroute van de Dwerggors leidt van zijn broedplaatsen in het hoge noorden van Europa en Siberië rechtstreeks naar overwinteringsgebieden in subtropische delen van Zuid Azië. Maar vreemd genoeg wijken in de herfst geregeld exemplaren van de trekroute af waarna ze in West-Europa verdwalen.
Broeden in het noorden
Dwerggorzen broeden in de struiktoendra en in wilgenstruwelen en lage, open taigabossen langs rivieren in het hoge noorden van Eurazië. Wanneer ze hun jongen hebben grootgebracht, trekken ze voor de vorst invalt in groepjes uit hun broedgebieden weg. In gebieden waar de gemiddelde julitemperatuur niet boven de 7 oe uitkomt, kunnen ze broeden, maar winters met temperaturen tot -50 oe zullen ze niet overleven.Dwerggorzen broeden in vochtige bossen en struwelen in het hoge noorden; onder andere in berkenbossen.
Herfstdwaalgast
Tijdens de herfstlrek dwalen sommige Dwerggorzen van de normale route af en laten ze zich in West-Europa zien. De soort is hier wel zeldzaam. De Dwerggors is een echte dwaalgast en zeker geen regelmatige doortrekker. Toch worden ook in ons land bijna elk najaar kleine aantallen Dwerg gorzen waargenomen. Vaak vertonen ze zich in kleine groepjes. Of ze sluiten zich aan bij andere zadenetende zangvogels, vooral andere gorzensoorten.
Status van de soort
De Dwerggors is opgenomen in Bijlage II van het Verdrag van Ben inzake de beschenning van flora en fauna, en het natuurlijke milieu in Europa. De soort is dus binnen de Europese Unie streng beSschermd. De Europese populatie wordt op ten hoogste 10.000 broederparen geschat.
Geen algemene soort
Voor ernstige specifieke gevaren is de Dwerggors tot dusverre gespaard gebleven. De aantallen lijken stabiel, maar groot zijn ze niet. De vogels moeten dus binnen hun areaal vrij dun gezaaid zijn. Dat Dwerg gorzen zulke lange trektochten moeten maken om uit de greep van de vorst te blijven, is ongetwijfeld niet bevorderlijk voor de aanwas van de populaties. In de zomermaanden is de concurrentie van andere, meer algemene zadeneters eveneens een beperkende factor.
Op weg naar Zuid-Azië
Op de trek verplaatsen Dwerggorzen zich in groepjes. Groepsgedrag biedt bescherming tegen de gevaren die aan
de trek verbonden zijn. De troepjes leggen lange einden van het vliegtraject ‘s nachts af, zodat ze overdag kunnen rusten op plaatsen waar water te vinden is.Hun eindbestemming ligt in Zuidoost-Azië. In die regio vinden ze dan de zaden en insecten die ze nodig hebben om te overleven. In de lente trekken ze terug naar het noorden. Op de terugreis dwalen maar zelden individuen naar onze streken af.
Waar zie je ze?
In Frankrijk verdwalen elk najaar honderden exemplaren, onder meer aan de Kanaalkust. In België en Nederland is de soort ook vooral in de duingebieden langs de kust gezien. De meest nabije broedplaatsen liggen in Noord-Zweden en Finland
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.