De Bruinkopgors is inheems in Centraal-Azië en wordt maar heel af en toe in Europa gezien. Het is in geen enkel geval helemaal zeker of het een wilde dwaalgast of ontsnapte kooivogel betreft. De mannetjes zijn gemakkelijk te herkennen aan hun steenrode kop en gele buik en stuit. Vrouwtjes en jongen lijken veel op die van de Zwartkopgors.
Een Aziatische gors met rooie kop
De Bruinkopgors is in zijn Centraal-Aziatische broedgebieden algemeen, maar wordt in Europa weinig waargenomen. De fraai gekleurde mannetjes zijn gemakkelijk te herkennen. Daarentegen zijn de vrouwtjes en de jongen door hun alledaagse, in schutkleuren uitgevoerde verenkleed lastig van andere gorzen te onderscheiden.
Zeer verschillende geslachten
Met hun bruinrode kop en borst, en hun gele buik en stuit worden de mannetjes niet snel over het hoofd gezien. Rug en mantel zijn groenachtig met fijne, donkere streepjes; vleugels en staart zijn bruin, afgezien van roomwitte veerrandjes op het vleugeldek. Vrouwtjes hebben eveneens een fijngestreepte rug en bruine vleugels met roomwitte veerranden, maar bleekgele of lichtbeige onderdelen en een bruingrijze kop die afgezien van de lichtere keel nauwelijks getekend is. De jongen lijken op de vrouwtjes, maar hebben sterker gestreepte bovendelen en vlekjes op de borst. Beide geslachten hebben een blauwgrijze snavel en roze poten. Bij veel gorzensoorten tekent zich duidelijk wit af op de staartzijden, maar die tekening ontbreekt bij deze soort.
Opvallende zanger
Op de broedplaatsen zitten de mannetjes van de Bruinkopgors altijd heel zichtbaar te zingen, hoog in een struik, of op een rots of een telefoondraad. De zang is opgebouwd uit snelle reeksen raspende, lage tonen, die urenlang worden herhaald. Deze gorzen kennen verder nog allerlei roepgeluiden, waaronder “tsjiep (ongeveer zoals Ortolaan), nasaal “tsuuh” (als Geelgors) en een ijl “zit” of “zrit” . Het mannetje van de Bruinkopgors brengt zijn zang vaak vanaf een hoge zitplaats ten gehore.
Broedgewoonten
Het vrouwtje belast zich uit gewoonte met alle broedtaken:nestbouw, het eigenlijke broeden en het grootbrengen van de jongen. Bij Bruinkopgorzen in gevangenschap zijn mannetjes waargenomen terwijl ze hielpen de jongen te voeren. Het nest ligt goed verborgen in een struik of een ooftboom, zelden op meer dan 1,5 m hoog boven de grond, maar ook wel eens in hoog gras en dan dicht bij, maar nooit direct op de grond. Het nest is komvormig, vrij los gevlochten van droge stengels en grassprieten. Soms worden er ook schorssnippers of bladeren in verwerkt. De nestkom wordt van binnen bekleed met fijn gras, worteldraadjes en haren. Het legsel omvat drie tot zes geel- of grijswitte tot bleek blauwgroene eieren met onregelmatig verdeelde, licht- tot donkerbruine vlekjes.
Voedsel
Bruinkopgorzen eten in herfst en winter allerlei zaden, vaak onkruidzaden, maar de grote troepen gorzen die in India overwinteren richten ook wel eens schade aan graanvelden aan. In de broedtijd eten ze veel kleine ongewervelden als insecten, mijten, spinnen en kleine slakjes.
Anatomie
De snavel is bij gorzen duidelijk anders gebouwd dan bij zaadetende zangvogels als mussen en vinken. De snavelhelften hebben scherpe snijranden en de bovensnavel is smaller dan de ondersnavel, zodat hij bij de top in de ondersnavel past.
Verwante soorten
De familie Emberizidae is vooral in Amerika rijkelijk vertegenwoordigd, maar de soorten van het geslacht Emberiza leven merendeels in Azië en Europa (er zijn ook wat Afrikaanse soorten). De Bruinkopgors is zeer nauw verwant met de Zwartkopgors (Emberiza melanocephala), waarmee hij ook af en toe bastaardeert. De Rosse gors (Emberiza rutila) uit Oost-Siberië onderscheidt zich door geheel roestkleurige bovendelen.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een dwaalgast uit Centraal-Azië
De Bruinkopgors leeft op de steppe en in andere open landschappen ten oosten van de
Kaspische Zee tot in Centraal-Azië en West-China. Hij laat zich maar zelden in West-Europa
zien. In Nederland is hij tot op heden maar vier keer waargenomen.
Open leefgevingom
In zijn Centraal-Aziatische broedgebieden komt de Bruinkopgors voor in uiteenlopende, altijd open milieutypen met verspreide struikgroei of lage bosjes, zoals steppen, halfwoestijnen, landbouwgebieden en oases. Hij komt algemeen voor in het laagland, maar waagt zich in gebergten hier en daar tot 2000 m. Er is zelfs een uitzonderlijk broedgeval op 3000 m vastgesteld. Zie je in West-Europa een Bruinkopgors, dan kan het een dwaalgast of een ontsnapte kooivogel zijn.
lAl jong onderweg
In de zomer vormen de jongen kort nadat ze vliegvlug zijn geworden groepen. Tegen het eind van juli begint de trek, die duurt tot in september. De vogels zetten koers naar het zuidoosten en vliegen gedeeltelijk overdag. Dat ze ook hoge gebergten kunnen passeren, blijkt uit waarnemingen van vliegende Bruinkopgorzen op 4000 m hoogte.
Rui
De volwassen vogels ondergaan na de broedtijd een gedeeltelijke rui, maar wisselen hun slagpennen pas in de winter. Bij de jongen gaat het net zo: zij ruien deels nadat ze vliegvlug zijn geworden en in de winter opnieuw.
‘s Winters in India
Alle Bruinkopgorzen overwinteren in India. Daar stropen ze in grote troepen de akkers af, samen met andere zangvogels waaronder andere gorzen, maar ook mussen, wevervogels en spreeuwen. ‘s Avonds verzamelen ze zich op vaste slaapplaatsen in bomen, struiken of rietlanden. De voorjaarstrek begint in maart en is in april in volle gang. De eerste vogels arriveren al eind april op de broedplaatsen, maar de meeste bereiken die in mei, met name in de eerste twee weken van mei.
Wild of verwilderd
Het incidentele verschijnen van Bruinkopgorzen in Europa doet veel vragen rijzen. Deze soort wordt veel als siervogel gehouden, dus hebben sommige waarnemingen waarschijnlijk betrekking op ontsnapte kooivogels. Maar de meeste meldingen uit de voorbije eeuw vallen in mei en juni, of anders in september. Dat zijn precies de periodes waarin de Bruinkopgorzen trekken. Het is dus niet uitgesloten dat dewaarnemingen in West-Europa voor een deel wilde vogels betreffen, die tijdens de trek de weg zijn kwijtgeraakt.
Bastaardering
Waar de broedarealen van de Bruinkopggors en dé Zwartkopgors elkaar overs lappen, vind ja ookbastaarden. Hybride mannetjes staan in hun kenmerken tussen beide soorten in en zijn goed te herkennen. De vrouwtjes van beide soorten lijken zoveel op elkaar dat mogeliike hybriden onherkenbaar zijn.