Deze kleine, onopvallend grijsbruine zanger onderscheidt zich van zijn naaste verwanten de grasmussen, doordat zijn wangen donkerder zijn dan zijn kruin. Hij broedt in grote delen van Europa, van zeeniveau tot hoog in de bergen, en zoekt altijd een leefomgeving met veel struiken. In ons land is het een vrij algemene broedvogel.

Onzichtbaar maar hoorbaar
Braamsluipers bewegen zich onopvallend door de struiken, maar verraden zich in de lente door hun luide zang. Toch valt het ook dan niet mee meer dan een glimp van hen op te vangen. Door hun schutkleuren, geringe afmetingen en hun neiging weg te kruipen in de begroeiing zijn ze nauwelijks waarneembaar.

Sober gekleurd
Wanneer een Braamsluipertje zich toevallig eens buiten de dekking vertoont, wordt duidelijk dat hij een beige-bruine mantel en een wat grijzere kop heeft, waarop de teugel en de oorstreek voor en achter het oog meestal donker afsteken tegen de witte keel
daaronder. Alle onderdelen zijn wit, alleen over de flanken en de zijborst ligt een zweem van oker. De staart is donkerbruin met witte randjes. De pootjes zijn grijszwart, donkerder dan bij andere grasmussen. Tussen mannetjes en vrouwtjes is geen verschil te zien. Na de zomer worden ook de jongen lastig herkenbaar. Ze zijn bruiner en minder grijs dan volwassen dieren, de oorstreek is lichter en steekt vaag af tegen de grijsbruine kruin. De staartranden zijn lichter maar niet echt wit, en de iris is grijs, niet bruin zoals bij hun ouders.

Insecten
Braamsluipers eten in hoofdzaak insecten, speciaal de wat kleinere soorten en hun larven, die ze ijverig opsporen in het gebladerte van bomen en struiken, soms ook wel op de grond. Ze zoeken ook geregeld boomstammen en dikke takken af. Ze vullen hun menu aan met slakjes, spinnetjes en in de nazomer ook met bramen en besvruchten. In bepaalde omstandigheden eten ze ook wel honing uit bloemen.

Proefnesten
Zodra het mannetje op de broedplaats is aangekomen, maakt hij een begin met de bouw van meerdere nesten. Wat later kiest het vrouwtje een van de nesten uit en bouwt het af. Het komt ook voor dat de broedpartners samen een geheel nieuw nest in elkaar zetten. Dat nest heeft de vorm van een broos, vrij diep kommetje van gras en bladeren, bekleed met fijner materiaal zoals korstmos, vruchtpluis, wol, spinrag en coconspinsel. Als plaats voor het onderkomen wordt vaak een stekelig braambosje, een doornstruik (bijv. meidoorn), een jeneverbesstruik of jong plantsoen van naaldhout (bijvoorbeeld kerstbomen) gekozen waarin het nest vrij onzichtbaar op zo’n 60 cm tot I m boven de grond wordt gebouwd. Er komt een legsel van drie tot zeven eieren in, dat door beide oudervogels in elf of twaalf dagen wordt uitgebroed.

Zang en roep
De zang van de Braamsluiper telt twee delen: het begint met een haastig, zacht geprevel en gaat dan over in een ratelende reeks luide tonen op dezelfde hoogte: “tjet-tjet-tjet-tjet”. Op enige afstand hoor je dikwijls alleen nog dat laatste rateltje. De contactroep is een smakkend, herhaald “tsjek”. Vooral tijdens de trek hoor je een meer raspende roep “tsjrr-tsjrr-tsjrr”.
Tijdens het zingen tonen de mannetjes zich vaker buiten de dekking.

Verwante soorten
De Braamsluiper behoort tot de grasmussen (geslacht Sylvia) en daarbinnen tot een vormengroep waarvan de indeling nog enigszins omstreden is. De transkaspische (West- en Centraal-Aziatische) woestijnvorm Sylvia minula overwintert in Arabië en Noordwest-India. De vorm Sylvia althaea broedt in Centraal-Aziatische gebergten en overwintert van Iran tot Zuid-India en Sri Lanka. Waar de broedgebieden van de drie vormen elkaar overlappen, zijn ze ecologisch duidelijk gescheiden. Blijkbaar vertonen ze ook kleine verschillen in de zang en in hun genetische constitutie. Toch worden ze vaker als ondersoorten van de Braamsluiper opgevat

Ecologie en bedreigingen voor de soort

Een steelse scharrelaar in struiken
De Braamsluiper heeft een ruime verspreiding in Europa en delen van Azië. Het is een langeafstandstrekker die de winter doorbrengt in Noordoost-Afrika (zuidwaarts tot de evenaar), Arabië en India. Hij komt in zeer uiteenlopende milieus voor, die echter alle gemeen hebben dat er veel struiken groeien.

Gevarieerde habitat
Braamsluipers leven zowel in het laagland als in gebergten tot 2600 m hoogte, maar steeds in terreinen met een struikachtige begroeiing: bosranden, kapvlakten,heggenlandschappen, ook boomgaarden, parken en tuinen Op de struiksteppen van Centraal-Aziê bewijzen ze goed te kunnen overleven in een droge omgeving. Ze broeden op droge, schaars begroeidehellingen, maar ook in moerassen en op rivieroevers, en zelfs in oases in de woestijn. Braamsluipers zoeken de takken en bladeren af naar de Insecten waarvan ze leven.’s Winters leven Braamsluipers op de Afrikaanse Acacia-boomsavanne, alsook langs wadi’s, in tuinen, dadelpalmplantages en in halfwoestijnen met verspreide struik- of boomgroei.

Waar zie je ze
Braamsluipers leven vooral aan bosranden, in open loofbossen met dichte ondergroei, in duinstruwelen, in landschappen met heggen of houtwallen en in beschutte jonge naaldbosaanplantingen. Verder worden ze wel gezien in houtsingels rond boerderijen en in overigens kale polders.

Broedgewoonten
In de broedtijd gedragen Braamsluipers zich heel onopvallend. Ook hun nest bouwen ze goed verborgen in een dichte, vaak doornige struik. Komt er een indringer al te dichtbij, dan veinst een van de oudervogels soms alsof hij gewond is door fladderend over de grond te kruipen. Meestal lukt het om de vijand zo van het nest af te leiden en het gevaar te keren. De jongen verlaten het nest vaak al voordat ze kunnen vliegen. Ze verbergen zich dan in de struiken, waar hun ouders hun voedsel komen brengen Twaalf of dertien dagen na het uitkomen worden ze vliegvlug. Na ongeveer 50 dagen, wanneer ze hun rui voltooid hebben, verlaten ze de broedplaats.

Nachtelijke trek
Vanuit de broedgebieden gaan de eerste Braamsluipers al halverwege juli op weg naar de winterverblijven, maar de meeste vertrekken tussen half augustus en eind september. Een enkele treuzelaar vertrekt pas in november. De dieren trekken ’s nachts om onopgemerkt te blijven. Ze keren terug in april en mei. Broedvogels uit het hoge noorden trekken vaak nog tot in juni door. De mannetjes komen meestal dagen eerder aan dan de vrouwtjes. Ze bakenen met hun zang territoria af en maken proefnesten in afwachting van een vrouwtje dat er daarvan een wil kiezen.

Bedreigingen
De voornaamste bedreiging voor de. Braamsluiper, net alsvoor veel andere vogels, iS slopen van heggen en houtz wallen. Verder lijdt hij onder het gebruik van pesticiden die hem beroven van insecten die zijn hoofdvoedsel. vormen.

Leefgebied  De Braamsluiper

De Braamsluiper broedt in gematigd Europa en Azië, van Engeland en Oost-Frankrijk tot in Mongolië. De overwinteringsgebieden liggen ten noorden van de regenwoudgordel in Afrika, op het Arabisch Schiereiland en in India.

Amerikaanse goudplevier
Aziatische roodborsttapuit
Bartrams ruiter
Blauwe kiekendief
Blonde tapuit
 bonte tapuit
B oomleeuwerik
boompieper
Boomvalk
De braamsluiper
bruinkopgors
buizerd
Engelse kwikstaart
Amerikaanse goudplevier
Aziatische roodborsttapuit
Bartrams ruiter
Blauwe kiekendief
Blonde tapuit
bonte tapuit
Boomleeuwerik
boompieper
Boomvalk
De braamsluiper
bruinkopgors
buizerd
Engelse kwikstaart
Amerikaanse goudplevier
Amerikaanse goudplevier
Aziatische roodborsttapuit
Aziatische roodborsttapuit
Bartrams ruiter
Bartrams ruiter
Blauwe kiekendief
Blauwe kiekendief
Blonde tapuit
Blonde tapuit
 bonte tapuit
bonte tapuit
Boomleeuwerik
Boomleeuwerik
boompieper
boompieper
Boomvalk
De braamsluiper
De braamsluiper
bruinkopgors
bruinkopgors
buizerd
buizerd
Engelse kwikstaart
Engelse kwikstaart
previous arrow
next arrow
fazant
geelgors
gele kwikstaart
goudplevier
graszanger
graszanger
grasmus
graspieper
graszanger
grauwe gors
grauwe kiekendief
grauwe klauwier
griel
Grijze wouw
Grote lijster
Grote pieper
grote trap
Grote trap
hop
ijsgors
Indigogors
Isabelklauwier
Isabeltapuit
Jufferkraan
fazant
geelgors
gele kwikstaart
goudplevier
graszanger
graszanger
grasmus
graspieper
graszanger
grauwe gors
grauwe kiekendief
grauwe klauwier
griel
Grijze wouw
Grote lijster
grote pieper
grote trap
Grote trap
hop
ijsgors
Indigogors
Isabelklauwier
Isabeltapuit
Jufferkraan
fazant
fazant
geelgors
geelgors
gele kwikstaart
gele kwikstaart
goudplevier
goudplevier
graszanger
graszanger
graszanger
graszanger
grasmus
grasmus
graspieper
graspieper
graszanger
graszanger
grauwe gors
Grauwe gors
grauwe kiekendief
Grauwe kiekendief
grauwe klauwier
Grauwe klauwier
griel
Grijze wouw
Grijze wouw
Grote lijster
Grote lijster
grote pieper
Grote pieper
grote trap
grote trap
Grote trap
Grote trap
hop
hop
ijsgors
ijsgors
Indigogors
Indigogors
Isabelklauwier
Isabelklauwier
Isabeltapuit
Isabeltapuit
Jufferkraan
Jufferkraan
previous arrow
next arrow
Kapische plevier
Kerkuil
Kievit
klapekster
Kleine klapekster
Kleine rietgans
kleine torenvalk
kleine trap
kleine zwartkop
kneu
koekoek
Koereiger
kolgans
kortteenleeuwerik
Kuifkoekoek
Kuifleeuwerik
Kwartel
kwartelkoning
Kuifkoekoek
Lannervalk
Lannervalk
mongoolse pieper
morinelplevier
nachtzwaluw
Kapische plevier
kerkuil
Kievit
klapekster
Kleine Klapekster
kleine rietgans
kleine torenvalk
kleine trap
kleine zwartkop
kneu
koekoek
Koereiger
kolgans
kortteenleeuwerik
Kuifkoekoek
Kuifleeuwerik
Kwartel
kwartelkoning
Kuifkoekoek
Lannervalk
Lannervalk
mongoolse pieper
morinelplevier
nachtzwaluw
Kapische plevier
Kapische plevier
 kerkuil
Kerkuil
Kievit
Kievit
klapekster
klapekster
Kleine Klapekster
Kleine klapekster
kleine rietgans
Kleine rietgans
kleine torenvalk
kleine torenvalk
kleine trap
kleine trap
kleine zwartkop
kleine zwartkop
kneu
kneu
koekoek
koekoek
Koereiger
Koereiger
kolgans
kolgans
kortteenleeuwerik
kortteenleeuwerik
Kuifkoekoek
Kuifkoekoek
Kuifleeuwerik
Kuifleeuwerik
Kwartel
Kwartel
kwartelkoning
kwartelkoning
Kuifkoekoek
Kuifkoekoek
Lannervalk
Lannervalk
Lannervalk
Lannervalk
mongoolse pieper
mongoolse pieper
morinelplevier
morinelplevier
nachtzwaluw
nachtzwaluw
previous arrow
next arrow
Ooievaar
Ortolaan
Ooievaar
Ortolaan
Ooievaar
Ooievaar
Ortolaan
Ortolaan
previous arrow
next arrow
error: Inhoud is beschermd