In de zomer heeft het mannetje van de Bosgors een fraaie, zwart-witte kop en veel rood bruine tinten op rug, stuit en borst. 's Winters is hij streperig bruin en beige, net als het vrouwtje. Hij broedt in het hoge noorden van Europa en Azië en overwintert doorgaans in het Verre Oosten. In West-Europa is de Bosgors een zeldzame dwaalgast.
Een zaadeter die in groepjes leeft
Met zijn zwart-witte kopje, de roodbruine, zwartgestreepte bovendelen en de kaneel bruine tekening op de borst en de flanken ziet het mannetje van de Bosgors er in het zomerkleed heel mooi uit. Met haar donkerbruine kruin en wangen en de lichte wenkbrauwstreep daartussen is het vrouwtje minder opvallend gekleurd. Jonge dieren zijn bruin met gelige strepen en een brede, lichte wenk brauwstreep. In het winterkleed lijken mannetjes en vrouwtjes veel op elkaar. Beide zijn streperig bruin met een roestkleurige stuit. Bij opwinding zetten de dieren vaak hun kruinveren op.
Zadenliefhebber
Net als de meeste bosgorzen eet de Bosgors in hoofdzaak zaden. Met zijn korte, dikke, kegelvormige snavel is hij goed in staat het harde omhulsel rond veel zaden open te breken. In de broedtijd vult hij zijn menu aan met insecten en spinnen. Bosgorzen zoeken hun voedsel op de grond en op struiken in een meestal moerassige omgeving. In bossen scharrelen ze rond in de strooiselIaag, waarbij ze bladeren keren om te zien wat eronder zit. In de winter foerageren groepjes van tientallen Bosgorzen tot grotere troepen van soms honderden exemplaren In China en Japan komen ze ‘s winters geregeld in stadsparken voor.
Verleidelijke zang
In de voortplantingstijd leven Bos gorzen solitair en verdedigen ze een territorium. De broed partners gaan een monogame paarbinding aan. Het mannetje laat vanaf een hoge zit plaats zijn zang horen en zet daarbij al zijn kruinveertjes overeind. De baltszang begint al tijdens de voorjaarstrek, waarbij de dieren zich in kleine groepjes verplaatsen. Maar het zingen wordt al snel na aankomst op de broedplaats gestaakt. De broed paren houden zich stil tot de jongen zijn uitgevlogen. In juni wordt de zang soms even hervat wanneer de dieren aan een tweede legsel beginnen
Vaak twee legsels per seizoen
De vrouwtjes zijn van mei tot in juli aan de leg en produceren vaak twee legsels per seizoen. Het nest wordt tussen planten op de grond aangelegd. Vaak zoeken de dieren daarvoor een plekje dicht bij het water en onder een struik. Het komvormige nestje wordt gevlochten van gras, zaadpluis en haren, en wordt soms van binnen met veertjes bekleed. Het vrouwtje legt vier tot zes groengrijze eieren, die in 11 tot 13 dagen worden uitgebroed. De jongen worden na nog eens 11 tot 14 dagen vliegvlug.
Een beetje naamkunde
De vogel naam gors wordt door etymologen in verband gebracht met het Middelnederlandse garren of gerren, ‘snateren, knorren’, het Oudhoogduits kara ‘geweeklaag’, het Oud saksische karm ‘gekerm’, Het Latijnse garrire ‘babbelen’ en het Griekse gèrus ‘stem’. De geslachtsnaam Emberiza is verlatijnst Duits (Ammeritz) De Latijnse soortnaam rustica betekent ‘boers, van het platteland’ en is weinig toepasselijk, want de Bosgors leeft toch vooral in bossen en aan waterkanten.
Verwante soorten
De Bosgors behoort tot de grote gorzenfamilie Emberizidae. Gorzen lijken op vinken (Fringillidae), maar zijn slanker gebouwd en hebben een langere staart. In de broedtijd zijn de mannetjes vaak kleuriger dan de vrouwtjes. De snavel is kegelvormig; de boven helft heeft een inbochting waar de uit bochting van de ondersnavel in past. Vier soorten broeden in ons land (Grauwe gors, Geelgors, Rietgors, Ortolaan). Diverse andere zien we hier als wintergast, doortrekker of dwaalgast; daarvan lijken de Dwerggors en de IJsgors veel op de Bosgors.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een taigabewoner die naar Azië trekt
De Bosgors houdt van koele luchtstreken. Hij broedt in bossen en moerassen in de noor delijke Palearctis. ‘s Winters vertoeft hij in koude of gematigde landen waar het weer iets gematigder is. De soort heeft zich in de laatste eeuwen sterk naar het westen uitgebreid. De Siberische populatie telt miljoenen exemplaren en lijkt stabiel.
Twee ondersoorten
Men onderscheidt bij de Bosgors twee ondersoorten, die in verschillende gebieden voorkomen. De typische ondersoort Emberiza rustica rustica broedt in Noord Europa en Siberië met uitzondering van het Anadyrgebergte en Kamtsjatka in het Verre Oosten. De ondersoort E. rustica latifascia komt alleen in beide laatsgenoemde gebieden voor.
In koude gebieden
Bosgorzen broeden in koude, noordelijke delen van Eurazië. Hun habitat bestaat uit vochtige bossen in het laagland, met name moerassige taigabossen en woudtoendra’s. In Scandinavië komen ze echter ook in jeneverbesstruwelen en berkenbossen op drogere gronden voor. De populaties bereiken zelden hoge dichtheden, maar in heel gunstige milieus verblijven soms 25 broedparen per 100 ha. ‘s Winters vertoeven Bosgorzen zowel in open als beboste terreinen; ze worden dan ook vaak aan rivier- en beekoevers gezien.
Trekvogel
In de herfst, in feite al spoedig na de broedtijd, verlaten de Bosgorzen hun broedgebieden en trekken ze in zuidelijke of zuidoostelijke richting weg. De meeste brengen de winter in China en Japan door. Kleine aantallen Scandinavische broedvogels dwalen in de herfst wel eens af naar het westen; vandaar de schaarse waarnemingen die bij ons en elders in West-Europa worden gedaan.
De Noord-Europese broedpopulaties beginnen al tegen het eind van augustus aan de herfsttrek en voltooien die pas laat in oktober. Ze keren vanaf eind april in hun broedgebieden terug.
Expansie naar het westen
De soort heeft zijn broedgebied in Europa gedurende de 20ste eeuw flink naar het westen uitgebreid, vooral in zuidwestelijke richting door Noorwegen en Zweden. De eerste broedparen werden in Zweden in 1897 waargenomen; nauwelijks een halve eeuw later werd de soort daar langs de kust al algemeen genoemd. Ook voor Finland wordt uitbreiding naar het zuidwesten geconstateerd.
Status van de soort
De Bosgors is vermeld in Bijlage” van het Verdrag van Bem inzake het behoud van de wilde flora en fauna en de natuurlijke leefomgeving. De vogels mogen niet meer bejaagd of op enige wijze gevangen of verhandeld worden.
Aantallen
De Scandinavische populaties omvatten volgens schattingen uit de jaren 1980 in Noorwegen 100 tot 500 broedparen, in Zweden 10.000 tot 100.000 broedparen en in Finland 200.000 tot 300.000 paren. De Russische populatie (inclusief Siberië) wordt op 4,1 tot 6,9 miljoen broedparen geraamd.