Deze eigenaardige kleine steltloper hoort thuis in Noord-Amerika, maar verschijnt tegenwoordig elk jaar in kleine aantallen langs de Atlantische kusten van West-Europa, met name in augustus en september. Hij zit wel vaak in de buurt van water, maar vaak op drogere plaatsen dan andere steltlopers. Hij foerageert in korte graslanden.
Een steltloper uit een droge omgeving
De Blonde ruiter is een sierlijke kleine steltloper uit Amerika, die met een zekere regelmaat West-Europa bezoekt, zij het in zeer kleine aantallen. Hij verschijnt in de herfst en kan dan verward worden met jonge Kemphanen, al zijn deze altijd een stuk groter en hebben ze langere, meer groenachtige tot oranje poten en een langere snavel.
Weinig schow
Blonde ruiters houden zich veel meer dan andere steltlopers in een droge omgeving vaak ver van het water op. Ze foerageren gewoonlijk op het land, ook tijdens de trek en in de winterkwartieren. Ze zijn meestal weinig schuw en vliegen pas weg als je heel dichtbij komt. Hun vertrouwen in mensen geeft ruimschoots gelegenheid om het verenkleed te bekijken, De bovendelen zijn donker met een opvallende schubtekening als gevolg van het roomwitte randje waarmee de veren zijn afgezoomd. De kop en de onderdelen zijn zandkleurig okergeel met fijne zwarte stippellijntjes op de kruin en de zijborst. De buik en de onderstaartdekveren zijn duidelijk lichter, bijna wit. Bij verstoring rennen Blonde ruiters eigenaardig opgericht, met een uitgestrekte hals weg, heel anders dan verwante ruiters en strandlopers. De zwarte snavel is korter dan de rest van de kop. Het donkere oog tekent zich opvallend af, vooral door de witte oogring. De poten zijn vuilgeel.
Terrestrische levenswijze
Blonde ruiters zoeken hun voedsel op de grond, waar ze over weilanden en andere korte begroeiingen rennen. Daarbij veranderen ze vaak plotseling van snelheid. Ze hollen en houden net zo halt als plevieren. Ze eten in hoofdzaak kleine ongewervelden, vooral insecten en hun larven, maar ook spinnen en op vochtige plaatsen kleine kreeftachtigen Daarnaast lusten ze ook zaden.
Broedgewoonten
Zoals de meeste steltlopertjes maken Blonde ruiters hun nest op de grond. Het is een klein kuiltje, gestoffeerd met plukjes mos of korstmos en ander droog plantenmateriaal. Het wordt meer of minder goed weggewerkt in de toendrabegroeiing. Vaak ligt het in de buurt van een beek, maar altijd op een droge plaats. Het vrouwtje bouwt het nest en legt meestal vier eieren die ze in haar eentje in 23 tot 25 dagen uitbroedt. De jongen zijn nestvlieders, die binnen enkele uren na het uitkomen al kunnen rondlopen en zelf voedsel zoeken. Ze zijn na 20 dagen vliegvlug.
De Blonde ruiter heeft een voorkeur voor vrij droge plaatsen, maar bezoekt af en toe ook kwelders.
Territorium
De Blonde ruiter is de enige Amerikaanse steltloper die gebruik maakt van vaste baltsplaatsen. Op zo’n arena of lek komen doorgaans 2 tot 10 mannetjes bij elkaar, die elk een territorium met een straal van 10 tot 50 cm verdedigen, waar ze hun baltsdans opvoeren. De arena’s liggen vaak vrij ver van de broedplaatsen. De haantjes nemen er een opgerichte houding aan en slaan dan plotseling de vleugels uit, zodat de witte onderzijde oplicht en van verre zichtbaar is. In Europa vertonen de Kemphaan en de Poelsnip vergelijkbare baltsrituelen.
Verwante soorten
Vroeger werd de Blonde ruiter in het geslacht Tringa geplaatst op grond van oppervlakkige overeenkomsten met de ruiters, waaronder de opgerichte houding. Daarom heet hij nog altijd ‘ruiter’. Naderhand is een apart geslacht rtyngites voor hem ingericht. In die naam klinkt de gelijkenis met [ringa nog door, maar in feite staat de Blonde ruiter in menig opzicht tussen de geslachten Calidris (strandlopers) en Philomachus (Kemphaan) in. De voorkeur van de Blonde ruiter voor droge biotopen is feitelijk vrij uitzonderlijk voor een lid van de familie Scolopacidae.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Bijna een geregelde zomergast
De Blonde ruiter broedt in het hoge noorden van Alaska en Canada, en in het noordoosten van Siberië. Het is een langeafstandstrekker die in Paraguay en Argentinië pleegt te overwinteren. Maar elk jaar, in hoofdzaak tijdens de herfsttrek, dwalen er wel een paar losse exemplaren naar Europa af.
Graag op het droge
In zijn hoog-noordelijke broedgebieden bewoont de Blonde ruiter drogere delen van de toendra, met een open, lage begroeiing, meestal op hoger gelegen plateaus en zelden vlak langs de kust. Hij vestigt zich wel vaak in de buurt van een beek, maar mijdt drassige plaatsen. Ook tijdens de trek en in de winter houden deze vogels zich meestal in zulke open terreinen op, zoals droge graslanden, golfterreinen, vliegvelden, stoppelvelden en geploegde akkers, brand vlakten, maar ook slikvelden en oevers van ondiepe plassen. Vaak worden ze samen met Amerikaanse goudplevieren (Pluvialis dominica) gezien, die in vergelijkbare biotopen voorkomen. In Zuid-Amerika zoeken ze vooral zandige rivieroevers op. Af en toe laat de Blonde ruiter zich aan waterkanten zien, al liggen zijn voorkeursbiotopen elders.
In Europa
Op de Britse eilanden verschijnen elk najaar tientallen Blonde ruiters. Sinds 1975 is de soort jaarlijks in West -Frankrijk waargenomen. Ook in het kustgebied van onze streken wordt hij geregeld gezien; uit Nederland zijn nu (2009) al 47 waarnemingen bekend.
Achter elkaar weg
Vogels die niet broeden of waarvan het broedsel is mislukt, trekken vaak al in juni weg uit de broedgebieden, maar de meeste volwassen vogels vertrekken in juli. In augustus volgen de jongen. De trekroutes lopen merendeels over de prairies van Canada en de VS. Daarna steken de vogels de Golf van Mexico over. Ze worden in Midden-Amerika en op de Antillen weinig waargenomen; blijkbaar vliegen ze zonder oponthoud door naar het noorden van Zuid-Amerika. De reis wordt ‘s nacht ten oosten van de Andes voortgezet. Kleine aantallen Blonde ruiters volgen een meer oostelijke route via de Grote Meren. De dwaalgasten in West-Europa zijn ongetwijfeld uit die gelederen afkomstig.
Naar de pampa’s
Overwinterd wordt in de open graslanden (pampas) van Argentinië, maar deels ook in de chacó van Paraguay, een vergelijkbaar landschap maar met verspreide boomgroei. De Blonde ruiters komen daar in september of oktober aan en blijven er vaak tot in maart.Op de terugreis volgen ze dezelfde route, maar over een smaller front. Tussen half maart en half mei passeren de vogels de Verenigde Staten, tussen half mei en begin juni komen ze op de broedplaatsen aan .
Aantallen
In Amerika weid de Blonde ruiter ooit zo intensief bejaagd dathij omstreeks 1920 bijna was uitgestorven: Daarna werd de jacht verbodén én begonde• soortaan een langzaam herstel Eindjaren 1990 werd de populatie op individuen geschat, -In 2006 leken de aantallen weer te dalen.