De Amerikaanse goudplevier werd vanouds opgevat als de typische ondersoort van de Kleine goudplevier, die ook de Aziatische goudplevier omvatte. Toch zijn de twee onlangs als zelfstandige soorten beschreven. De Amerikaanse goudplevier broedt in arctisch Noord-Amerika, overwintert in Zuid-Amerika en is in Europa geregeld als dwaalgast te zien.
Een roodborsttapuit met een effen stuit
De Aziatische roodborsttapuit verschilt van de Europese Roodborsttapuit (Saxico/a torquata s.s.) door een combinatie van kenmerken die bij de diverse ondersooften ook nog eens variëren. Daardoor zijn deze nauwverwante soorten moeilijk te determineren.
Grote, lichte maltnetjes
borsttapuit zijn iets groter en iets lichter van kleur dan die van de Europese soort. Verder hebben ze een iets krachtiger snavel. Hun witte halsband is op de zijhals breder en loopt verder door op de nek. Alleen de bovenborst is oranje en de onderdelen zijn wit (behalve bij de meest oostelijke ondersoort, S. maura przewalskii). De witte vleugelstreep is groter, net als de witte vlek op de stuit.Deze laatste is van de late winter tot in de zomer bleek roodokerkleurig, maarblijft het hele jaar ongetekend. Bij de (Europese) Roodborsttapuit kan de stuitvlek ook wit zijn, maar hij is altijd kleiner en donkergevlekt Een betrouwbaar, maar moeilijk waarneembaar kenmerk is de kleur van de ondervleugeldekveren: bij de Aziatische soort zijn die zwart, bij de Europese grijs.
Bleke vrouwtjes
Het vrouwtje van de Aziatische roodborsttapuit heeft een lichte keel en is altijd veel bleker, maar bij vrouwtjes van de Europese soort is de keel vooral ‘s zomers vlekkerig en donker. Meestal is er een duidelijke roomwitte wenkbrauwstreep; bij Europese vrouwtjes zie je daar weinig van. De stuit is bleek roodokerkleurig zonder donkere vlekjes. Bij veel ondersoorten van S. maura is de staartbasis wit, maar dat is in de vlucht vaak nauwelijks te zien. De vrouwtjes lijken ook veel op die van het Paapje (Saxicola rubetra), die ook een witte staartbasis hebben, maar een nog meer opvallende wenkbrauwstreep, een zwartgevlekte stuit en bovendien duidelijk langere vleugels. Onvolwassen mannetjes van de Aziatische roodborsttapuit lijken in de herfst op vrouwtjes, maar hebben meestal een donkere tekening op de keel.
Â
Goed verborgen nest
Het is altijd het vrouwtje dat het nest bouwt. Daarvoor kiest ze een plaats op de grond of laag in een struik, in elk geval goed verborgen onder planten of tussen dicht gevlochten wortels. Het nest wordt gemaakt van droog gras, worteltjes, blaadjes, plukjes mos, vaak ook rafelresten van textiel of plastic zakken. De nestkom wordt bekleed met fijner, plantaardig vezelmateriaal, zoals zaadpluis, wol, veertjes en spinrag. Het vrouwtje legt meestal vier tot zes, hooguit zeven eitjes en broedt die zonder hulp van het mannetje uit.
Voedsel
Aziatische roodborsttapuiten eten allerlei kleine ongewervelden, waaronder veel insecten, maar ook wormen en slakjes. Het zijn loerjagers. Ze overvallen hun prooien vanaf een lage uitkijkpost, bijvoorbeeld struiken of stengels van hogere kruiden zoals zuringsoorten of schermbloemigen, of desnoods een paaltje. Ze vangen hun prooien op de grond, maar plukken ze ook wel, soms even stilhangend in de lucht, van planten, of zelfs van het wateroppervlak. Af en toe eten ze ook wel bessen of zaden. De Aziatische roodborsttapuit loert vanaf een lage zitplaats op kleine, ongewervelde prooidieren.
Venwante soorten
De Aziatische roodborsttapuit wordt soms als ondersoort van de (Europese) Roodborsttapuit opgevat, maar wij beschouwen hem hier als zelfstandige soort, die zelf weer wordt onderverdeeld in zes ondersoorten binnen een areaal dat zich van Rusland en Oost-Turkije tot Japan en Zuidoost-Azië uitstrekt. Er moet nog veel moleculair-genetisch onderzoek worden gedaan aan de ondersoorten van roodborsttapuiten, vooral bij de Aziatische en Afrikaanse populaties, om de systematische plaats van alle vormen op te helderen.
Ecologie en bedreigingen voor de soort
Een langeafstandstrekker
De Europese Roodborsttapuit is maar gedeeltelijk trekvogel, maar van de Aziatische oodborsttapuit trekken in de herfst alle populaties naar Oost-Afrika en Zuid-Azië om daar te overwinteren. Tijdens de trek raken individuen soms de weg kwijt, waardoor er af en toe een aantal in West-Europa belandt.
Altijd in open terrein
Aziatische roodborsttapuiten bewonen zeer uiteenlopende biotopen, die alle gemeen hebben dat er een afwisseling is van open, laagbegroeide terreinen waar ze op prooien kunnen jagen en struikgewas waarin ze een nest kunnen bouwen. Er moeten ook wat struiken, desnoods paaltjes of hoge kruiden aanwezig zijn als uitkijkpost bij de jacht en, speciaal voor de mannetjes, ook als zangpost bij de bewaking van hun territorium. De soort broedt van zeeniveau tot 3000 m hoogte (in het Pamirgebergte zelfs tot 4000 m), op vlakke dalbodems, in steppegebieden met verspreide boom- of struikgroei, in vochtige, kruidenrijke graslanden en subalpiene bergweiden; verder op akkers en weilanden met heggen, en op brandvlaktes in bossen waar weer kruiden zijn opgeschoten. Ze vestigen zich voorbijgaand in jonge bosaanplant, maar verdwijnen als de bomen te hoog worden.In de Kaukasus leeft de soort samen met de (Europese) Roodborsttapuit (Saxicola torquata s.s.), maar die broedt daar niet boven 600 m, terwijl S. maura op de hogere hellingen tussen 800 en 1900 m leeft. De Aziatische roodborsttapuit is een klein vogeltje, dat ondanks zijn formaat lange trektochten maakt.
In West-Europa
De Aziatische roodborsttapuit is 34 keer in Nederland waargenomen, bijna uitsluitend langs de kust. De soort is buiten Oost-Europa ook gezien in Scandinavië, Duitsland, België,Frankrijk, Spanje, Podugal en op de Britse eilanden.
Trek over breed front
De noordelijkste broedgebieden worden vanaf half augustus verlaten en de herfsttrek loopt door tot ver in oktober. De vogels vliegen dwars over hoge gebergten. In de Himalaya heeft men ze op meer dan 5000 m hoogte zien passeren. Onderweg maken ze tussenlandingen, vaak op vochtige plaatsen zoals rietlanden, meeroevers en drooggevallen slikken, maar ook op akkers, in struwelen op stenige bodems en in zandige duingebieden. De terugreis wordt in april ondernomen. De meest noordelijke broedplaatsen worden in de eerste helft van mei weer bezet.
Loerende gevaren
Deze tapuiten vallen vaak ten prooi aan roofvogels zoals valken, kiekendieven en sperwers. Hun nesten met eieren of jongen worden geplunderd door kraaiachtigen, hermelijnen, slangen, ratten, honden en zwerfkatten. Verder zijn ze vaak het slachtoffer van broedparasitisme door zowel de gewone Koekoek als diverse andere, Aziatische koekoeksoorten.
Gebeurtenis
De Aziatische roodborsttapuit wordt de laatste tijd steeds vaker in Europa gezien; vooral in Scandinaviër dat toch ver ten westen van zijn gebruikelijke areaal ligt In Finland hebben zich ook al broedgevallen voorgedaan: in 1992 zelfs twee (in het noordoosten van het land) en in 1997 opnieuw.